201103716/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker a] en [verzoeker b], beiden wonend te [woonplaats],
verzoekers,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010, in zaak nr. 200910174/1.
Bij uitspraak van 11 augustus 2010, in zaak nr.
200910174/1/H1heeft de Afdeling de door [verzoekers] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 november 2009 in de zaken nrs. 09/1400 en 09/1484 ingestelde hoger beroepen ongegrond verklaard en die uitspraak bevestigd. De uitspraak van 11 augustus 2010 is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, hebben [verzoekers] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Woningbouwvereniging Laurentius heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [verzoekers] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 februari 2012, waar [verzoekers], in persoon, en het college van burgemeester en wethouders van Breda, vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Woningbouwvereniging Laurentius, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. van Geilswijk, advocaat te Rotterdam, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kunnen alleen partijen een verzoek om herziening indienen. Bij de uitspraak van
11 augustus 2010 waren [verzoekers] geen partij. Gelet hierop, zal het verzoek, voor zover door [verzoeker b] ingediend, niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3. De uitspraak van 11 augustus 2010 betreft het besluit van het college om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van 87 appartementen met parkeervoorziening op het perceel [locatie] te Breda (hierna: het perceel). In die uitspraak heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, overwogen dat niet is gebleken dat het bouwplan het bouwvlak overschrijdt en op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Aan het verzoek heeft Van Dijk ten grondslag gelegd dat het college zich bij brief van 6 december 2010 op het standpunt heeft gesteld dat het gebouw dat op het perceel gerealiseerd wordt, afwijkt van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, maar overeenkomstig de verleende bouwvergunning wordt gebouwd.
2.5. Het rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen.
2.6. Het betoog van [verzoeker a] dat het bouwplan het bouwvlak overschrijdt is ter zitting van de Afdeling van 13 juli 2010, waar het door hem tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 november 2009 ingestelde hoger beroep is behandeld, uitdrukkelijk aan de orde geweest. Het feit dat het bouwvlak wordt overschreden had dan ook in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht in rechte kunnen worden vastgesteld.
Onder deze omstandigheden is van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:88, in het bijzonder het eerste lid onder b, van de Awb, geen sprake.
2.7. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek, voor zover ontvankelijk, te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het verzoek, voor zover ingediend door [verzoeker b], niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012