ECLI:NL:RVS:2012:BV9518

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108234/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot handhaving van een dwangsom voor het verwijderen van fruitbomen op agrarische percelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Druten, waarbij aan de vergunninghoudster werd gelast om fruitbomen op agrarische percelen te verwijderen. Het college had op 18 december 2009 een dwangsom opgelegd voor het verwijderen van de bomen binnen een strook van 50 meter aan de Slink te Puiflijk. De vergunninghoudster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een herroeping van het besluit door het college op 5 oktober 2010. De rechtbank Arnhem verklaarde op 17 juni 2011 de beroepen van de appellanten ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 februari 2012 behandeld. De appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden. Zij stellen dat de vergunninghoudster, door een overeenkomst met de gemeente, geen beroep kan doen op het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Puiflijk 2004". De rechtbank had echter terecht overwogen dat het gebruik van de percelen voor tuinbouw onder het overgangsrecht valt, aangezien dit gebruik ononderbroken is voortgezet na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.

Uitspraak

201108234/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Puiflijk, gemeente Druten,
2. [appellant sub 2], wonend te Puiflijk, gemeente Druten,
appellanten, (hierna mede: [appellanten]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 juni 2011 in zaken nrs. 10/4191 en 10/4217 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [wederpartij],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Druten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college [vergunninghoudster] onder oplegging van een dwangsom gelast de (fruit)bomen op de percelen aan de [locatie] te Puijflijk (hierna: de percelen) binnen een strook van 50 meter, grenzend aan alle percelen aan de Slink te Puiflijk, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college het door [vergunninghoudster] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dit besluit herroepen.
Bij uitspraak van 17 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 25 augustus 2011 en [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroepschrift aangevuld bij brief van 12 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. T. van Steenis, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, zijn verschenen. Voorts zijn het college, vertegenwoordigd door E.D.T. van Zanten, werkzaam bij de gemeente, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Puiflijk, herziening 2000", zoals dat luidt met inachtneming van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Puiflijk 2004", rust op de percelen de bestemming "Agrarische doeleinden, categorie AG (agrarisch gebied)" met de aanduiding "tuinbouw niet toegestaan".
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is op de gronden die op de plankaart zijn aangewezen met de aanduiding "tuinbouw niet toegestaan" tuinbouw niet toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder 51, wordt onder tuinbouw verstaan het bedrijfsmatig kweken van bomen, heesters, groente en fruit, anders dan onder glas, waarbij voor het verspreiden van gewasbeschermings- of bestrijdingsmiddelen gebruik gemaakt wordt van spuitinstallaties of -machines.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Puiflijk 2004" mag het gebruik van gronden en bouwwerken, dat bestaat op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt en dat afwijkt van het plan, worden voortgezet en/of veranderd, mits het veranderde gebruik naar de aard in mindere mate afwijkt van het plan.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is om handhavend op te treden. Daartoe voeren zij aan dat [vergunninghoudster], als gevolg van de overeenkomst met de gemeente, inhoudende dat [vergunninghoudster] de op de percelen aanwezige bomen voor 1 maart 2008 zal verplanten, welke volgens [appellanten] onderdeel uitmaakt van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Puiflijk 2004", geen beroep kan doen op het overgangsrecht van dit bestemmingsplan. Voorts voeren zij aan dat de rechtbank in dit kader ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2008 in zaak nr.
200706012/1.
2.2.1. Het gebruik van de percelen ten behoeve van tuinbouw was in overeenstemming met het bestemmingsplan "Puiflijk, herziening 2000". Na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Puiflijk 2004" is het gebruik van de percelen ten behoeve van tuinbouw volgens de daarop rustende bestemming niet meer toegestaan. Niet in geschil is dat [vergunninghoudster] de percelen ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Puiflijk 2004" ten behoeve van tuinbouw gebruikte en dat dit gebruik ononderbroken is voortgezet. Gelet op het voorstaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gebruik van de percelen voor tuinbouw valt onder het overgangsrecht van artikel 11, eerste lid, van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Puiflijk 2004". De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat, anders dan [appellanten] betogen, in dit kader niet van belang is of in strijd met de tussen het college en [vergunninghoudster] gesloten overeenkomst wordt gehandeld. Het enkele feit dat de voormelde overeenkomst, wat daar verder van zij, een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de herziening van het bestemmingsplan en in de plantoelichting wordt genoemd, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de plankaart en de planvoorschriften van het bestemmingsplan en niet de plantoelichting bindend zijn. Voorts is, anders dan [appellanten] stellen, in het kader van het overgangsrecht niet van belang of in overeenstemming met milieuwetgeving wordt gehandeld.
Het betoog faalt.
2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012
531-712.