201109022/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon,
2. het college van burgemeester en wethouders van Wieringen, thans: Hollands Kroon,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 juli 2011 in zaak nr. 10/414 in het geding tussen:
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het strijdig gebruik van een gedeelte van de horecavoorziening [vergunninghoudster] op het perceel [locatie] te Hippolytushoef (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2009, in de zaak met nummer 08/951, heeft de rechtbank het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 28 januari 2010 heeft [appellant sub 1] de rechtbank om herziening van die uitspraak verzocht.
Bij uitspraak van 14 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het herzieningsverzoek toegewezen en de uitspraak van 3 december 2009 herzien in die zin dat het beroep gegrond wordt verklaard en het besluit van 22 januari 2008 vernietigd, waarbij het college is opgedragen om binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 6 oktober 2011.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door M. Haaksma, en het college, vertegenwoordigd door A.M. Akse, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling zal het hoger beroep van het college, dat het meest verstrekkend is, eerst beoordelen.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank de uitspraak van 3 december 2009 ten onrechte heeft herzien, aangezien niet is voldaan aan alle vereisten voor toewijzing van een herzieningsverzoek, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hiertoe voert het aan dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, [appellant sub 1] vóór de uitspraak van 3 december 2009 bekend was, dan wel redelijkerwijs bekend kon zijn met het bestaan van verschillen tussen de bij besluit van 25 augustus 2009 vergunde situatie en de feitelijk bestaande situatie op het perceel.
2.2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.2. De rechtbank heeft in de uitspraak van 3 december 2009 geoordeeld dat [appellant sub 1] geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, aangezien het college de situatie op het perceel heeft gelegaliseerd door bij besluit van 25 augustus 2009 vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en een bouwvergunning te verlenen. Gelet hierop was er naar het oordeel van de rechtbank geen bevoegdheid meer voor het college om handhavend op te treden en dus geen belang meer bij een beoordeling van de afwijzing van het handhavingsverzoek.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om herziening toegewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat pas na de uitspraak van 3 december 2009 - namelijk tijdens de zitting van de voorzieningenrechter van 28 januari 2010 - kenbaar is geworden dat er afwijkingen bestonden tussen de met het besluit van 25 augustus 2009 vergunde situatie en de bestaande situatie en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat deze afwijkingen [appellant sub 1] reeds vóór de uitspraak van 3 december 2009 bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] erop heeft mogen vertrouwen dat een overheidsorgaan de waarheid spreekt en dat hij niet op grond van zijn bekendheid met het dossier in de zaak met nummer 09/3002 (betreffende de bouwvergunningsprocedure) aan het waarheidsgehalte van de in de zaak met nummer 08/951 (betreffende de handhavingsprocedure) door het college gedane mededelingen had moeten twijfelen. Indien de rechtbank ten tijde van de uitspraak van 3 december 2009 bekend zou zijn geweest met voormelde afwijkingen, dan was zij ongetwijfeld tot een andere uitspraak gekomen, aldus de rechtbank.
2.2.3. Het betoog van het college slaagt. Niet in geschil is dat de bij het besluit van 25 augustus 2009 volgens de bouwtekening vergunde situatie niet overeenkomt met de feitelijk bestaande situatie op het perceel. Voorts is niet in geschil dat [appellant sub 1] op 11 september 2009 een afschrift van dit besluit met de daarbij behorende bouwtekening heeft ontvangen. [appellant sub 1] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en in zijn bezwaarschrift van 12 oktober 2009 zijn tegen het ontwerpbesluit gerichte zienswijze, inhoudende dat anders is gebouwd dan op de tekening staat, herhaald en ingelast. Hieruit volgt dat niet kan worden geoordeeld dat het feit dat de vergunde situatie verschilde van de feitelijk bestaande situatie [appellant sub 1] vóór de uitspraak van 3 december 2009 niet bekend was dan wel redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn. Dat [appellant sub 1] hiermee bekend is geworden in een andere procedure dan de onderhavige, maakt dat objectief bezien niet anders. Overigens staat vast dat het college het besluit van 25 augustus 2009 en het daartegen door [appellant sub 1] gerichte bezwaarschrift bij brief van 6 november 2009 als gedingstuk aan de rechtbank heeft toegezonden, zodat ook de rechtbank vóór de uitspraak met het feit bekend was, dan wel had kunnen zijn geweest. Dat de rechtbank er kennelijk voor gekozen heeft dit feit niet te betrekken bij de beoordeling of sprake was van concreet zicht op legalisatie, biedt geen grond voor herziening, reeds omdat het redresseren van een rechterlijke misslag, voor zover daar al sprake van zou zijn, niet kan worden begrepen onder de in artikel 8:88 van de Awb aangeduide feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep van [appellant sub 1] tegen een overweging in de aangevallen uitspraak niet slagen en komt de Afdeling niet toe aan bespreking daarvan. Overigens heeft het college ter zitting uitdrukkelijk toegezegd tegen de ten opzichte van het besluit van 25 augustus 2009 geconstateerde afwijkingen handhavend te zullen optreden.
2.3. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 8:88 van de Awb. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 3 december 2009 afwijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Wieringen, thans: Hollands Kroon, gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 juli 2011 in zaak nr. 10/414;
IV. wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 december 2009 af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012