201108120/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 juni 2011 in zaak nr. 09/1827 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen.
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te Warnsveld.
Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Buitenen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij, ondanks het feit dat hem alsnog bouwvergunning is verleend, belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep heeft behouden omdat de bouwvergunning ziet op een ander bouwplan dan waarvoor hem bij besluit van 16 juni 2009 bouwvergunning is geweigerd. Voorts is, aldus [appellant], procesbelang gelegen in de door hem geleden schade.
2.1.1. Volgens de aanvragen van onderscheidenlijk 5 mei 2009 en 9 april 2010, ziet het bouwplan waarvoor het college [appellant] bij besluit van 4 juni 2010 bouwvergunning heeft verleend op een onder meer wat afmetingen betreft ander bouwplan dan dat waarvoor hem bij besluit van 16 juni 2009 bouwvergunning is geweigerd. Reeds hierom had [appellant] belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State (hierna: Wet RvS) dient de zaak in beginsel naar de rechtbank te worden teruggewezen. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 56 van die wet de zaak zonder terugwijzing af te doen, omdat deze gelet op het hierna volgende naar haar oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.
2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, en c, van de Woningwet, voor zover van belang, mag en moet de reguliere bouwvergunning slechts worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120, dan wel het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens een zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Warnsveld 1978" rust op het perceel de bestemming "Verspreide bebouwing klasse B".
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, moet de perceelbreedte bij vrijstaande woningen tenminste 17 m per woning bedragen.
2.4. Het bouwplan is, naar ook [appellant] ter zitting heeft erkend, in strijd met artikel 7, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften.
[appellant] betoogt echter dat het college niettemin bouwvergunning aan hem had moeten verlenen, omdat artikel 7, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften onverbindend is dan wel buiten toepassing moet worden gelaten, nu deze bepaling in strijd met artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), in strijd is met het belang van een goede ruimtelijke ordening.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 16 november 2005, in zaak nr.
200500809/1, strekt de mogelijkheid om in een procedure die is gericht tegen een besluit omtrent de weigering ontheffing en bouwvergunning voor een bouwplan te verlenen, de gelding van de toepasselijke bestemmingsregeling aan de orde te stellen, niet zover dat het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan aldus opnieuw kan worden onderworpen aan de bij de goedkeuring van dat plan te hanteren toetsingsmaatstaf, waartegen een procedure bij de Afdeling mogelijk is geweest.
Artikel 7, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften dient te worden begrepen als een planologische beperking met het doel de landschappelijke kwaliteit ter plaatse te beschermen, zodat niet valt in te zien dat met dit planvoorschrift evident in strijd met artikel 3.1, van de Wro, de goede ruimtelijke ordening niet wordt gediend. Evenmin kan de opvatting van [appellant] over de gevolgen van het planvoorschrift voor zijn geval leiden tot het oordeel dat het college het bouwplan niet aan dat voorschrift mocht toetsen.
2.5. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing van het bestemmingsplan en de bouwverordening te verlenen.
2.5.1. De beslissing al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter zich, bij de toetsing daarvan, moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te weigeren heeft kunnen komen.
2.5.2. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het het bouwen van een woning op het perceel onwenselijk acht, zodat het niet mee wil werken aan de ontheffing van het bestemmingsplan. Daartoe heeft het overwogen dat de Rhienderinklaan in Warnsveld een open gebied met villa's betreft en dat er, om het open karakter te houden, minimale afmetingen aan kavels zijn gesteld. Er bevinden zich op de naastgelegen percelen een rijksmonument en een verzorgingshuis. Dicht op deze panden bouwen doet afbreuk aan die panden, aldus het college. Bovendien zouden om het perceel te kunnen ontsluiten, een aantal bomen, een parkeerhaven en een informatiebord/wegwijzer moeten wijken.
2.5.3. Het college heeft onder verwijzing naar de ruimtelijke situatie ter plaatsen in redelijkheid kunnen weigeren ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan en de bouwverordening. Dat het perceel slechts op enkele centimeters na niet zou voldoen aan het bestemmingsplan, zoals [appellant] betoogt, zodat van een ruimtelijk relevante afwijking nauwelijks sprake is, betekent niet dat het college gehouden was medewerking te verlenen aan het bouwplan.
2.6. Nu de in beroep voorgedragen betogen falen, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2009 ongegrond verklaren.
2.7. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet RvS brengt met zich dat het door [appellant] in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 juni 2011 in zaak nr. 09/1827;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012