ECLI:NL:RVS:2012:BV9492

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108108/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek voor bijgebouw en overkapping te Apeldoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 juni 2011, waarin het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn ongegrond werd verklaard. Het verzoek van [appellant] betrof handhaving tegen een bijgebouw en een overkapping op het perceel Houtsnijdershorst 504 te Apeldoorn. Het college had op 29 oktober 2009 het verzoek om handhaving afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte, dat op 10 mei 2010 ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 29 juni 2011.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bijgebouw voldoet aan de eisen van de Woningwet en het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). Hij stelt dat de hoogtemetingen onjuist zijn uitgevoerd en dat het bijgebouw hoger is dan de toegestane 3 meter. De Raad van State heeft de zaak op 21 februari 2012 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De Raad van State overweegt dat de hoogte van het bijgebouw, gemeten door een inspecteur van de gemeente, 2,99 meter bedraagt. [appellant] heeft niet kunnen aantonen dat deze meting onjuist is. De Raad concludeert dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximale hoogte niet wordt overschreden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108108/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Apeldoorn,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 juni 2011 in zaak nr. 10/1006 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het bijgebouw en de overkapping op het perceel Houtsnijdershorst 504 te Apeldoorn (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) wordt, voor zover hier van belang, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de wet aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning, dat strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan, voor zover hier van belang, de volgende kenmerken:
2° niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein.
2.2. Tussen partijen is slechts nog in geschil of het bijgebouw voldoet aan de hoogte als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bijgebouw voldoet aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb. Daartoe voert hij aan dat de hoogtemetingen zijn uitgevoerd door een medewerker van de gemeente, die eerder foutieve metingen heeft verricht. Voorts voert hij aan dat volgens de door hem verrichte meting het bijgebouw hoger is dan 3 m.
2.3.1. Bij controle van 7 mei 2009 heeft een inspecteur van de afdeling Bouwzaken van de gemeente geconstateerd dat de hoogte van het bijgebouw, gemeten vanaf het aansluitend terrein, 2,99 m is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze meting op onjuiste wijze is verricht en dat het bijgebouw hoger is dan 3 m. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de metingen van [appellant] zijn verricht vanaf de openbare weg en het college heeft gesteld dat, en zoals ook uit de ter zitting getoonde foto's is gebleken, er een niveauverschil bestaat tussen de openbare weg en het perceel, zodat alleen nauwkeurig kan worden gemeten op het perceel zelf. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximale hoogte, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb, niet wordt overschreden.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012
531-712.