201105740/1/A4.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B], wonend te Oegstgeest (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B], wonend te Oegstgeest (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2011 in zaken nrs. 11/418 en 11/423 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en
[appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest.
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het college aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vier garageboxen op het perceel [locatie] te Oegstgeest (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 15 juni 2011. [appellant sub2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 22 juni 2011.
[belanghebbende] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, [appellant sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.C.M. Goud en ing. B.V. Swinkels, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.
2.1. Het bouwplan waarvoor bouwvergunning is gevraagd, voorziet in een bouwwerk met een hoogte van 3,4 m, verdeeld in vier garageruimten die niet alle door muren van elkaar gescheiden zijn. De toegang tot de garages is gesitueerd aan de zijde van de Haarlemmertrekvaart.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Poelgeest" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden", met de aanduiding "gb".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor woningen, met de daarbij behorende gronden, andere bouwwerken en andere werken, alsmede voor (gedeeltelijk verdiepte) parkeervoorzieningen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "gb" garageboxen toegestaan.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bij de bouwvergunning behorende tekeningen een onjuist beeld van de bestaande situatie schetsen. Volgens [appellant sub 2] wordt met het bouwplan zowel de erfgrens als de bestemmingsgrens overschreden.
2.3.1. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college als gevolg van enige onjuistheid op de tekeningen een onjuiste toetsing van de bouwaanvraag aan het bestemmingsplan heeft verricht. Gelet op de tekening van de nieuwe situatie en de plankaart bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwplan niet volledig binnen de grenzen van de bestemming "Woondoeleinden" is gesitueerd.
Gelet op artikel 44 van de Woningwet dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de bouwvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. Een eventuele overschrijding van de erfgrens, en daarmee een inbreuk op het eigendomsrecht van [appellant sub 2], levert, wat daar ook van zij, geen grond op om de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Het ontbreken van vaste wanden tussen de garageruimten en de bouwhoogte van 3,4 m duidt volgens hen op beoogd gebruik als reparatieloods voor boten, mede gelet op de bedrijfsactiviteiten door [belanghebbende], een voor de aanleg van een botenloods verleende ontheffing en een vergunning van het Hoogheemraadschap voor het dempen van een strook en de aanleg van een vlonder.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr.
200409527/1), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
2.4.2. Op de bouwtekening is het op te richten bouwwerk ingedeeld in vier garageruimten. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het bouwwerk ongeschikt is voor een overeenkomstig gebruik. Ook overigens zijn er onvoldoende concrete aanwijzingen om redelijkerwijs aan te kunnen nemen dat niettemin, in weerwil van de aanduiding "garage" op de bouwtekening, wordt beoogd het bouwwerk als reparatieloods voor boten, dan wel anderszins in strijd met de geldende bestemming, in gebruik te nemen. Het ontbreken van vaste tussenwanden tussen enkele van de garageruimten en de bouwhoogte van 3,4 m zijn daarvoor onvoldoende aanwijzingen. Ook de bedrijfsactiviteiten die [belanghebbende] in de nabijheid ontplooit, bieden daarvoor onvoldoende grond. De rechtbank heeft in deze omstandigheden dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college nader onderzoek naar het beoogde gebruik had moeten doen, dan wel het bouwwerk in strijd met de bestemming had moeten achten en de gevraagde bouwvergunning had moeten weigeren.
2.5. Het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank het aspect van de parkeerplaatsen niet op juiste waarde heeft beoordeeld, is niet onderbouwd. Reeds daarom faalt dit betoog.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012