201105633/1/A4.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ilpendam, gemeente Waterland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 april 2011 in zaak nr. 10-4612 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Waterland.
Bij besluit van 20 januari 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het verhogen van een winkelpand en het oprichten van een woonhuis op het perceel [locatie] te Ilpendam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. Hobo, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. F.J. van der Tol, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], in persoon, daar als partij gehoord.
2.1. Het geschil ziet uitsluitend op de van het bouwplan onderdeel uitmakende oprichting van het woonhuis. Dit vrijstaande woonhuis is geprojecteerd aan de achterzijde van het perceel (tweedelijnsbebouwing), grenzend aan de achterzijde van de tuin bij de woning van [appellant] en heeft een inhoud van 460 m3, een nokhoogte van 7,7 m en een goothoogte van 3,5 m.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Ilpendam" rust op het perceel de bestemming "bedrijfsdoeleinden" met aanduiding B(2).
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder g, voor zover hier van belang, mag de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan:
- op een afstand van meer dan 15,00 m vanaf de grens van het bestemmingsvlak grenzend aan de openbare weg: 4,00 m.
Het bouwplan is met de geldende doeleindenomschrijving en bouwvoorschriften in strijd. Teneinde niettemin bouwvergunning te verlenen heeft het college vrijstelling krachtens - het ten tijde van de ontvangst van de bouwaanvraag geldende - artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend.
2.3. Met inachtneming van het gevraagde stedenbouwkundige advies van HzA Stedenbouw & Landschap (hierna: HzA) van oktober 2008 heeft het college [vergunninghouder] bij brief van 24 december 2008 medegedeeld in beginsel geen medewerking aan het bouwplan zoals ingediend te willen verlenen. Daarbij heeft het richtlijnen opgesteld ter nadere aanpassing van het bouwplan, onder meer inhoudende dat de inhoud van de woning maximaal 400 m3 en de nokhoogte maximaal 7 m mag bedragen.
Het college heeft op 20 januari 2010 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het niet dienovereenkomstig aangepaste bouwplan, waarbij het betekenis heeft gehecht aan de omstandigheid dat het bouwplan voorziet in vervanging van detonerende bedrijfsbebouwing en dat in het bestemmingsplan met het oog op dat doel een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Het college heeft voorts aansluiting gezocht bij de randvoorwaarden zoals die in het bestemmingsplan zijn geformuleerd ten aanzien van tweedelijnsbebouwing elders aan de Dorpsstraat, en op de in het bestemmingsplan opgenomen vrijstellingsbevoegdheid ten behoeve van afwijking van in de planvoorschriften gestelde maximale maten tot 15%, mits geen inbreuk wordt gemaakt op de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van de in de brief van 24 december 2008 vermelde stedenbouwkundige randvoorwaarden. [appellant] brengt in dit verband naar voren dat ook met inachtneming van die stedenbouwkundige randvoorwaarden de doelstelling van het slopen van detonerende bedrijfsbebouwing kan worden behaald.
2.4.1. De beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, staat het het college in beginsel vrij om, bijvoorbeeld op grond van nieuwe stedenbouwkundige inzichten, bij het nemen van een besluit op de bouwaanvraag tot een andere conclusie te komen dan het heeft gedaan bij een eerste, voorlopige beoordeling. Het college was dus niet gehouden om vast te houden aan het advies van HzA dan wel aan de in de brief van 24 december 2008 gestelde randvoorwaarden. Te meer nu de bedoelde brief niet aan [appellant] was gericht, kan hij daaraan niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat het college geen vrijstelling zou verlenen voor een bouwplan dat niet met die randvoorwaarden in overeenstemming is. Aan het voorgaande doet niet af dat de doelstelling van sloop van detonerende bebouwing ook met inachtneming van die randvoorwaarden had kunnen worden bereikt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voldoende heeft onderbouwd op grond waarvan het de maatvoering van de woning aanvaardbaar heeft geacht. Het college heeft in dit verband bij zijn stedenbouwkundige beoordeling aansluiting mogen zoeken bij de stedenbouwkundige invulling zoals die is gegeven aan tweedelijnsbebouwing in de nabije omgeving. Voorts is de mate van inbreuk op de privacy van [appellant] als gevolg van de maatvoering van het bouwplan niet zodanig, dat het college in redelijkheid geen vrijstelling had mogen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012