ECLI:NL:RVS:2012:BV9256

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111262/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.A.A. Mondt Schouten
  • C.J. Borman
  • C.A.M. Lustberg
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eisen voor contra-expertise in asielprocedures en de rol van het COA

In deze uitspraak van de Raad van State op 8 maart 2012, met zaaknummer 201111262/1/V1, staat de eis van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) centraal, die verlangt dat De Taalstudio vooraf inzichtelijk maakt wie de contra-expertise zal verrichten. De Raad oordeelt dat deze eis niet onredelijk is en voldoende gemotiveerd kan worden. De uitspraak verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat de identiteit van de opsteller van de contra-expertise niet per se bekend hoeft te zijn om diens onafhankelijkheid en deskundigheid te waarborgen. Het COA moet zich vooraf vergewissen dat de kosten voor de contra-expertise noodzakelijk zijn, zoals bepaald in artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De rechtbank had niet onderkend dat het COA de identiteit van de opsteller kan eisen om te verifiëren of deze onafhankelijk en deskundig is. De klacht van het COA wordt gegrond verklaard, maar leidt niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden. Het COA wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 437,00 worden vastgesteld.

Uitspraak

201111262/1/V1.
Datum uitspraak: 8 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 6 oktober 2011 in zaak nr. 11/11915 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2011 heeft het COa een verzoek van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) de kosten voor het laten verrichten van een contra expertise taalanalyse te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op het verzoek neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister van Justitie (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel; hierna: de minister) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge het derde lid kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
De Rva 2005 strekt ter uitvoering van artikel 3, tweede lid, van de Wet COa.
In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door het COa opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid worden buitengewone kosten slechts betaald voor zover vooraf door het COa aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
In de toelichting op artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2005, 24, p. 17) is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Het gaat om kosten waarvan in redelijkheid geoordeeld kan worden dat zij noodzakelijk zijn. Het orgaan zal deze kosten in alle redelijkheid als buitengewoon moeten kunnen aanmerken. Voorwaarde hierbij is dat de kosten in enige mate (direct of indirect) gerelateerd zijn aan het verblijf in de voorziening of aan de (medische en mentale) situatie van betrokkene. Dat betekent dat het mogelijk is dat ook kosten vergoed kunnen worden die niet opgehangen zijn aan, of verbonden zijn met de asielprocedure."
Voorts is in de toelichting op artikel 17, derde lid, van de Rva 2005, voor zover thans van belang, vermeld:
"Het orgaan dient zo mogelijk voor het plaatsvinden van de situatie waaruit voor de asielzoeker buitengewone kosten voortvloeien aan de betrokken bewoner toestemming te hebben geven voor het maken van deze kosten. Op deze wijze wordt voorkomen dat een asielzoeker kosten maakt waarvan naderhand blijkt dat zij niet voor betaling door het orgaan in aanmerking komen."
2.2. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat artikel 17 van de Rva 2005 niet in de weg staat aan het stellen van voorwaarden ten aanzien van de in te schakelen deskundige, die pas achteraf gecontroleerd worden. Daartoe voert het COa aan, onder verwijzing naar artikel 17, derde lid, van de Rva 2005, dat het zich vooraf ervan dient te vergewissen dat de voorgenomen contra expertise redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de door de vreemdeling ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2010 in zaak nr. 200904984/1/V1 (www.raadvanstate.nl), is het COa vooraf bij de vreemdeling gaan informeren naar de expertise van de opsteller van de contra-expertise om de noodzakelijkheid van de kosten te kunnen beoordelen, aldus het COa. Een toets achteraf zou volgens het COa zowel voor hem als de vreemdeling financiële risico's meebrengen.
2.2.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat de enkele omstandigheid dat de identiteit van de opsteller van de contra expertise vooralsnog niet uit de contra expertise blijkt, niet als vanzelf meebrengt dat die opsteller niet kan worden beschouwd als onafhankelijk en deskundig. Waar het op aankomt is of controleerbaar is door wie en onder welke omstandigheden het onderzoek is verricht. Voorts volgt daaruit dat de aan die opsteller te stellen kwaliteitseisen vergen dat het een academisch opgeleide linguïst betreft met actuele kennis van de taal waarover hij/zij rapporteert, zijn/haar deskundigheid en onafhankelijkheid controleerbaar zijn, zijn/haar identiteit daartoe bij De Taalstudio bekend is en dat De Taalstudio bereid is desgevraagd het COa dan wel de rechter, desnoods onder geheimhouding, de identiteit van de opsteller mede te delen. Gelet hierop en nu artikel 17, derde lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Rva 2005 meebrengt dat het COa zich vooraf ervan dient te vergewissen dat de kosten voor het opstellen van de contra expertise noodzakelijke kosten als bedoeld in het tweede lid van dat artikel zijn, kan de eis van het COa dat De Taalstudio vooraf inzichtelijk maakt wie op welke wijze de contra-expertise zal verrichten niet als onredelijk en onvoldoende gemotiveerd worden aangemerkt. Aldus kan door het COa vooraf worden geverifieerd of de opsteller van de contra-expertise, van wie de identiteit dan desgevraagd in beginsel aan het COa dient te worden bekendgemaakt, werkelijk onafhankelijk en deskundig is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De klacht is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Reeds omdat het COa De Taalstudio niet heeft verzocht om de identiteit van de opsteller van de contra-expertise bekend te maken, kan aan het ontbreken van de identiteitsgegevens van de opsteller daarvan niet de conclusie worden verbonden dat de door hem/haar te vervaardigen contra-expertise niet als onafhankelijk en deskundig kan worden aangemerkt. Gelet hierop heeft het COa zich in het besluit niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kosten voor het opstellen van een contra expertise geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005 zijn, zodat dit besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Het COa dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt Schouten en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Lustberg
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2012
587.
Verzonden: 8 maart 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser