ECLI:NL:RVS:2012:BV9252
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar vreemdelingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 14 december 2011 het bezwaar van de vreemdelingen tegen een besluit van de minister voor Immigratie en Asiel niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdelingen hadden eerder aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de minister op 22 februari 2011 waren afgewezen. In het besluit van 13 april 2011 verklaarde de minister het bezwaar van de vreemdelingen niet-ontvankelijk, omdat zij niet binnen de gestelde termijn een schriftelijke machtiging hadden overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de vreemdelingen niet voldaan hadden aan het verzoek tot completering van het bezwaarschrift.
De vreemdelingen stelden echter dat de brieven van 4 maart 2011 geen verzoek om een schriftelijke machtiging bevatten en dat zij niet verweten konden worden dat zij deze brieven niet als zodanig hebben opgevat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdelingen tegen het besluit van de minister alsnog gegrond. De minister werd veroordeeld in de proceskosten en moest het betaalde griffierecht vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de overheid naar vreemdelingen en de noodzaak voor een correcte behandeling van bezwaarschriften. De Afdeling stelde vast dat de vreemdelingen niet op de hoogte waren gesteld van de vereisten voor het indienen van een machtiging, wat leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijk verklaring onterecht was.