201107115/1/A1.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011 in zaak nr. 11/892 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van den Haag.
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het college geweigerd aan [appellant] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van de gevel van de winkel met werkplaats gelegen aan de [locatie] te Den Haag (hierna: het pand) door het plaatsen van spanframes met reclamedoek aan de luifel.
Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast binnen vier weken na dagtekening van voormeld besluit de spanframes te verwijderen.
Bij besluiten van 13 december 2010 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door ing. J.L. van Brecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Veldman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling stelt vast dat, gelet op de inhoud van het hogerberoepschrift, het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 13 december 2010 ten aanzien van de bij besluit van 27 juli 2010 geweigerde bouwvergunning ongegrond is verklaard. Het bouwplan voorziet in de bevestiging van twee spanframes met reclame aan de luifel van het pand. Vast staat dat voor het bouwplan bouwvergunning is vereist en dat deze wegens strijd met redelijke eisen van welstand is geweigerd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering om bouwvergunning te verlenen, leidt tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert hij aan op de belendende panden volstrekt identieke spanframes met reclame zijn bevestigd.
2.2.1. Ten aanzien van het naast het pand gesitueerde tankstation heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat ten tijde van de vergunningverlening voor de bij dit tankstation behorende reclame-uitingen een ander welstandsregime van toepassing was, zodat geen sprake is van een gelijk of gelijk te stellen geval. Voor zover ter zitting is gewezen op het spanframe met een reclame-uiting aan de zijkant van het tankstation, heeft het college aangegeven dat weliswaar sprake is van een gelijk geval, maar dat voor deze reclame-uiting geen bouwvergunning is verleend en dat hiertegen handhavend zal worden opgetreden.
Met betrekking tot de verwijzing naar het in de nabijheid van het pand gelegen theater "De Appel", is ter zitting gebleken dat de bij het theater aangebrachte reclame-uitingen, geen spanframes, maar zogeheten banieren betreffen, die loodrecht op de gevel staat met een andere ruimtelijke uitstraling en waarvoor een andere welstandstoets geldt, zodat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bedoelde situatie niet zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het daarin aanleiding moest zien om alsnog medewerking te verlenen aan het bouwplan.
Voor zover [appellant] in zijn hogerberoepschrift betoogt dat er nog andere gelijke gevallen zijn, is dat betoog onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat er gelijke gevallen zijn, doch wijst niet op concrete situaties waarin het college in een met het onderhavige geval rechtens vergelijkbaar geval geen strijd met de welstandsnota heeft aangenomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012