ECLI:NL:RVS:2012:BV8782

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107761/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor rolstoeltoegankelijke woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal op 7 juli 2010 geweigerd om aan [appellant] een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van een garage/berging/hobbyruimte tot een rolstoeltoegankelijke woning. Dit besluit werd door het college in januari 2011 ongegrond verklaard, waarna de rechtbank Breda op 27 mei 2011 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ook ongegrond verklaarde. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 14 maart 2012 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" en dat het college terecht had geweigerd om ontheffing te verlenen op basis van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening. [Appellant] voerde aan dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, omdat hij op basis van eerdere toezeggingen en controles door de gemeente had vertrouwd op de mogelijkheid om de ruimte als woning te gebruiken. De Raad van State oordeelde echter dat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan die rechtens te honoreren verwachtingen konden scheppen.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het college om de bouwvergunning te weigeren werd daarmee bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201107761/1/A1.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Roosendaal,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 mei 2011 in zaak nr. 11/1081 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van de garage/berging/hobbyruimte tot een rolstoeltoegankelijke woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2011, verzonden op 7 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.C.A.M. van der Meer, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Bons en I. Kraus, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 8 januari 2004 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een garage/berging op het perceel ten behoeve van een hobbyruimte. De onderhavige aanvraag ziet op het veranderen van de garage/berging/hobbyruimte met het oog op het gebruik daarvan als een rolstoeltoegankelijke woning.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening". Het college heeft geweigerd om daarvan met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ontheffing te verlenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Daartoe voert hij aan dat de verbouwing op basis van de bouwvergunning van 8 januari 2004, die hij dusdanig heeft uitgevoerd dat in de garage/berging/hobbyruimte aansluitingen zijn gerealiseerd voor woonvoorzieningen, door diverse controleurs van de gemeente is gecontroleerd tot aan de voltooiing van de bouw, die bij e-mailbericht van 1 oktober 2009 akkoord is bevonden. Dit heeft bij hem het vertrouwen gewekt dat hij de ruimte zoals door hem gerealiseerd als een rolstoeltoegankelijke woning mocht gebruiken.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr.
200801122/1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Nog daargelaten of zij daartoe de bevoegdheid hadden, houdt hetgeen de bouwinspecteurs volgens [appellant] tijdens de inspecties hebben gezegd, noch het e-mailbericht van 1 oktober 2009, een ondubbelzinnige toezegging in dat voor de door [appellant] gerealiseerde uitbreidingen ten opzichte van het bij besluit van 8 januari 2004 vergunde bouwplan, ontheffing en bouwvergunning zouden worden verleend.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012
17-713.