201104938/1/R2.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ermelo,
2. [appellant sub 2], wonend te Garderen, gemeente Barneveld,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 11 maart 2011, no. 2007-009958, heeft het college opnieuw beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Barneveld (hierna: de raad) bij besluit van 8 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Garderen".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep van [appellant sub 2] zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, tezamen met zaak nr.
201106425/1, ter zitting behandeld op 1 februari 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door ing. L. Polinder, is verschenen. Tevens is de raad ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door mr. G.C. de Kruijf.
2.1. Ingevolge artikel 9.1.4, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is op deze bestemmingsplanprocedure de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) van toepassing.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Bij besluit van 11 december 2007 heeft het college beslist over de goedkeuring van het door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Garderen". Bij uitspraak van 25 maart 2009, in zaaknr.
200800573/1, heeft de Afdeling dit besluit, voor zover thans van belang, vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" ter plaatse van het perceel kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie B, nummer 2445, en aan het plandeel met de bestemming "Bostuin" ter plaatse van het oostelijk deel van het perceel [locatie] te Garderen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plan voor zover daarin niet is voorzien in een bouwmogelijkheid voor de bouw van één woning op het perceel kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie B, nummer 2445.
Ook stelt [appellant sub 1] dat het provinciaal beleid zoals dat is neergelegd in het streekplan Gelderland 2005 en de bijbehorende streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen", niet in de weg staat aan bebouwing op zijn perceel, nu er volgens hem geen sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied. Hij wijst erop dat de raad in eerdere stukken heeft gesteld dat het perceel van [appellant sub 1] is gelegen in een gebied waar zonder aantasting van de specifieke gebiedskenmerken enige verdichting mogelijk zou zijn en dat het perceel niet behoort tot de aan deze zijde van de kern Garderen te beschermen openheid. Hij betoogt verder dat de gemeente Barneveld in het verleden met het bestemmingsplan "Beumelereng" de kernkwaliteiten zelf op grotere schaal heeft aangetast.
Voorts beroept [appellant sub 1] zich op het gelijkheidsbeginsel. Volgens hem heeft de raad begin 2011 toestemming gegeven voor het realiseren van een woning op de percelen, kadastraal aangeduid met de nummers 2415 en 2416, die dezelfde kernkwaliteiten hebben als zijn eigen perceel. Die woning zal niet leiden tot behoud en versterking van de kernkwaliteiten, aldus [appellant sub 1].
2.3.1. Het college betoogt dat het provinciaal beleid in de weg staat aan de voorgenomen woning. Het college stelt dat het perceel van [appellant sub 1] deel uitmaakt van een open landelijk landschap en samen met het direct ten oosten daarvan gelegen perceel een zelfstandig open landschapselement vormt. Derhalve zal bebouwing volgens het college de landschappelijke kernkwaliteiten aantasten.
2.3.2. [appellant sub 1] beroept zich op de samenvatting van het streekplan die is opgenomen in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen". Uit de tekst van de streekplanuitwerking blijkt dat nieuwe bouwlocaties zijn toegestaan als de kernkwaliteiten van het landschap niet alleen worden behouden, maar ook worden versterkt, zoals het college heeft gesteld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van een woning op zijn perceel de landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied niet zal aantasten. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het college onweersproken heeft gesteld dat het gebied een open karakter heeft. Ook heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gewenste bebouwing de kernkwaliteiten van het landschap zal versterken.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de gemeente in het verleden zelf de landschappelijke kernkwaliteiten heeft aangetast, merkt de Afdeling op dat het beleid dat die kwaliteiten beoogt te beschermen nog niet bestond ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan "Beumelereng". Voorts hebben het college en de raad naar voren gebracht dat die ontwikkeling niet zou zijn toegestaan onder het geldende provinciale beleid. Gelet op het voorgaande falen deze betogen van [appellant sub 1].
2.3.3. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de percelen, kadastraal aangeduid met de nummers 2415 en 2416, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat deze percelen niet binnen het CVN liggen, die de raad als beleidskader hanteert, terwijl het terrein van [appellant sub 1] wel binnen het CVN ligt. Voorts heeft het gebied waar die percelen zich bevinden volgens het college een wat meer besloten karakter, waardoor een woning kan worden toegevoegd zonder dat de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap worden aangetast. De raad heeft dit betoog ondersteund met ter zitting getoond beeldmateriaal.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet vergelijkbaar is met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. [appellant sub 2] stelt zich op het standpunt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plan, voor zover daarin niet is voorzien in een tweede woning op het perceel [locatie]. Zij betoogt dat ten onrechte geen mogelijkheid is geboden een tweede woning te bouwen op de oostelijke gronden van haar perceel.
Volgens [appellant sub 2] had het college moeten toetsen of de raad onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid in dit geval van het gemeentelijk beleid af te wijken. Ten aanzien van de mogelijkheid af te wijken van het gemeentelijk beleid stelt [appellant sub 2] dat de raad de karakteristieke waarden van het esdorp Garderen niet in de afweging had mogen betrekken en dat zich geen aantasting van deze waarden zal voordoen door de bouw van een woning.
Verder beroept [appellant sub 2] zich op het in haar opdracht uitgevoerde onderzoek "Ruimtelijke beoordeling van effecten van bouw woning bij [locatie] te Garderen" van bureau Zijaanzicht, gedateerd oktober 2010 (hierna: het onderzoek). Volgens haar volgt uit het onderzoek dat de inpassing van een seniorenwoning mogelijk is zonder aantasting van de wezenlijke kenmerken van dit deel van Garderen. [appellant sub 2] betoogt dat niet kan worden volstaan met een verwijzing naar het beleid, maar dat een inhoudelijke beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de bouw van een woning plaats dient te vinden. Ook beroept [appellant sub 2] zich op het gelijkheidsbeginsel, nu de bouw van een woning op een volgens haar vergelijkbare locatie aan de Putterweg wel is toegestaan.
[appellant sub 2] wijst erop dat het college constateert dat de bouw van een extra woning niet mogelijk is zonder nader onderzoek in het kader van het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS). Gelet op de eerdere vernietiging van het goedkeuringsbesluit door de Afdeling had het college volgens [appellant sub 2] goedkeuring aan het plan moeten onthouden omdat een dergelijk onderzoek niet is verricht.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van het gemeentelijk beleid rechtvaardigen. Nu het plan zoals dat door de raad is vastgesteld voor wat betreft dit plandeel binnen het provinciale beleid past, kon het plan worden goedgekeurd, aldus het college.
2.5.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit in brede zin in de afweging is betrokken en dat hij derhalve ook de gevolgen voor de karakteristieke waarden van Garderen in de afweging heeft kunnen betrekken. Voorts heeft de raad betoogd dat ook als zich op perceelsniveau geen aantasting van de natuurwaarden voordoet, geen verplichting bestaat van het beleid af te wijken.
2.5.3. De Afdeling stelt voorop dat de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij een besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. Gelet op deze grote mate van beleidsvrijheid heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad aan zijn beleid voor het conserveren van de karakteristieke waarden van het esdorp Garderen mocht vasthouden en dat dit beleid aan de bouw van een nieuwe woning op het perceel van [appellant sub 2] in de weg staat. Derhalve faalt het betoog van [appellant sub 2].
2.5.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met het perceel aan de Putterweg wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. De bedoelde locatie aan de Putterweg is gesitueerd aan de stedelijke kant van de CVN-contour en sluit aan op de lintbebouwing aan de Putterweg. Voorts zijn op deze locatie geen bomen meer aanwezig. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012