201110969/1/V3.
Datum uitspraak: 1 maart 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 5 oktober 2011 in zaak nr. 11/30126 in het geding tussen:
de minister voor Immigratie en Asiel.
Bij besluit van 22 augustus 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 oktober 2011, verzonden op 6 oktober 2011, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister (thans: minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2012, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Bosch, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vergezeld door E.B. Nijman, sectordirecteur Bijzondere Voorzieningen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.2. De vreemdeling klaagt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid, dat hij tijdens zijn inbewaringstelling in detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam (hierna: het detentiecentrum Zaandam) in contact is geweest met personen die op strafrechtelijke grondslag waren gedetineerd, geen strijd oplevert met artikel 16, eerste lid, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de richtlijn). De vreemdeling verzoekt de Afdeling voorts om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen over de uitleg van artikel 16, eerste lid, van de richtlijn te stellen.
2.2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de richtlijn wordt voor bewaring in de regel gebruik gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en gebruik dient te maken van een gevangenis, worden zij gescheiden gehouden van de gewone gevangenen.
2.2.2. Met ingang van 22 augustus 2011 is de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring in het detentiecentrum Zaandam ten uitvoer gelegd. Niet meer in geschil is dat dit een speciale inrichting als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de richtlijn is. De minister heeft ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat het detentiecentrum Zaandam uit twee platforms bestaat, die allebei vier verblijfsafdelingen hebben, met elk 68 plaatsen.
2.2.3. In de door de vreemdeling overgelegde brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 14 september 2011 staat, voor zover thans van belang, vermeld dat in het detentiecentrum Zaandam in 2011 personen hebben verbleven die op strafrechtelijke grondslag waren gedetineerd. Het gaat hier om vreemdelingen die reeds in dat detentiecentrum in vreemdelingenbewaring verbleven en die nog een straf of vervangende hechtenis van tien dagen of minder moesten ondergaan. In die gevallen wordt in beginsel niet overgeplaatst om onnodige verplaatsingen te voorkomen, aldus deze brief.
De minister heeft ter zitting bij de Afdeling nader toegelicht dat in het detentiecentrum Zaandam in beginsel slechts de maatregel van vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd. Hierop bestaat één uitzondering: bij vreemdelingen die reeds in het detentiecentrum Zaandam in vreemdelingenbewaring verblijven en die vervolgens een straf of vervangende hechtenis van ten hoogste tien dagen dienen te ondergaan, wordt volgens vaste gedragslijn de vreemdelingenbewaring onderbroken om deze straf of vervangende hechtenis vervolgens ook in het detentiecentrum Zaandam ten uitvoer te leggen. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat, zoals de vreemdeling stelt, hij in het detentiecentrum Zaandam in contact is gekomen met vreemdelingen die aldaar op strafrechtelijke titel verblijven, aldus de minister.
De minister stelt zich evenwel op het standpunt dat de omstandigheid dat in het detentiecentrum Zaandam aldus soms vreemdelingen op strafrechtelijke titel verblijven niet afdoet aan het karakter van het detentiecentrum als speciale inrichting in de zin van artikel 16, eerste lid, van de richtlijn, nu het gaat om vreemdelingen die reeds in vreemdelingenbewaring verblijven en die een straf of vervangende hechtenis van ten hoogste tien dagen in het detentiecentrum ondergaan. Bovendien wordt met deze handelwijze voorkomen dat een vreemdeling meerdere keren wordt overgeplaatst en blijft de vreemdeling op deze manier eenvoudig bereikbaar voor de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek, zodat ook ten tijde van de tenuitvoerlegging van de straf of vervangende hechtenis handelingen ter fine van de uitzetting kunnen worden verricht. De minister heeft er tenslotte op gewezen dat in het detentiecentrum Zaandam sprake is van een gering aantal vreemdelingen dat aldaar ter onderbreking van de vreemdelingenbewaring op strafrechtelijke titel verblijft. In 2011 is op vijftig peilmomenten nagegaan hoeveel vreemdelingen in het detentiecentrum Zaandam op strafrechtelijke titel waren gedetineerd. Bij meer dan de helft van deze peilmomenten was geen enkele vreemdeling op strafrechtelijke titel gedetineerd. Bij zestien peilmomenten was er slechts één vreemdeling op strafrechtelijke titel gedetineerd en op twee peilmomenten waren dat er twee. Ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling verbleef slechts één vreemdeling in het detentiecentrum Zaandam op strafrechtelijke titel. Nu sprake is van geen of zeer geringe vermenging tussen vreemdelingen die in vreemdelingenbewaring verblijven en vreemdelingen die op strafrechtelijke titel aldaar zijn gedetineerd, wordt voldaan aan de ratio van artikel 16, eerste lid, van de richtlijn, aldus de minister.
2.2.4. De enkele omstandigheid dat ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling een vreemdeling op strafrechtelijke titel in het detentiecentrum Zaandam verbleef, doet geen afbreuk aan het karakter van het detentiecentrum als speciale inrichting in de zin van artikel 16, eerste lid, van de richtlijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het detentiecentrum Zaandam volgens vaste gedragslijn louter vreemdelingen op strafrechtelijke titel verblijven die aldaar reeds een maatregel van vreemdelingenbewaring ondergingen en een straf of vervangende hechtenis van ten hoogste tien dagen ondergaan, terwijl de minister gedurende de strafrechtelijke onderbreking onverminderd doorgaat met het verrichten van handelingen ter fine van de uitzetting. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat artikel 16, eerste lid, van de richtlijn is geschonden. In het licht van het voorgaande is, anders dan de vreemdeling heeft betoogd, geen sprake van tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2012
480-689.
Verzonden: 1 maart 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,