ECLI:NL:RVS:2012:BV8073

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106572/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. Sorgdrager
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor Vromade-project in Bodegraven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van appellanten tegen de vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van 17 grondgebonden woningen aan de Vromade te Bodegraven werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk had op 21 september 2010 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de eerste fase van het Vromade-project, dat een herontwikkeling van de omgeving van het winkelcentrum Broekvelden behelst. Appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, stelden dat de vrijstelling in strijd was met het bestemmingsplan en dat de gevolgen voor de parkeersituatie in de omgeving onevenredig zouden zijn.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellanten voerden aan dat de parkeerbalans niet sluitend was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van het verdwijnen van een bestaand parkeerterrein. Het college stelde echter dat er voldoende parkeergelegenheid zou zijn na de realisatie van het bouwplan, en dat de parkeerbehoefte van het Vromade-project in zijn geheel was onderzocht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college had in redelijkheid kunnen besluiten dat de realisatie van het bouwplan niet zou leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder voor omwonenden. De rechtbank had terecht overwogen dat de vrijstelling kon worden verleend, en dat de zorgen van appellanten over de parkeersituatie niet opwegen tegen de voordelen van het project. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201106572/1/A1.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Bodegraven,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011 in zaak nr. 10/7592 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
[partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2010 heeft het college aan Van Dijke Planontwikkeling B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van 17 grondgebonden woningen op een terrein (locaties A1 en A2) aan de Vromade te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
Bij uitspraak van 18 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juli 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2011, waar [appellant] en [andere appellant], bijgestaan door mr. C.J. Koenen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door H.W. Lauwers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Van Dijke Planontwikkeling, vertegenwoordigd door C.I. van Dijke en mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan maakt onderdeel uit van de eerste fase van het zogenoemde "Vromade-project". Dit project betreft een herontwikkeling van de directe omgeving van het winkelcentrum Broekvelden te Bodegraven. Het bouwplan voorziet in een blok A1 dat bestaat uit negen grondgebonden woningen en een blok A2 dat bestaat uit acht grondgebonden woningen.
De woningen van [appellant] en anderen en de huisartsenpraktijk van [appellant] zijn gelegen aan de Goudplevier tegenover een bestaand parkeerterrein met 54 parkeerplaatsen waarop blok A2 zal worden gebouwd.
2.2.    Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Broekvelden Zuid III, voorzieningengebied" op de onderhavige gronden rustende bestemmingen "Verkeerdoeleinden" en "Gemengde doeleinden". Het college heeft teneinde bouwvergunning eerste fase te kunnen verlenen vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.3.    [appellant] en anderen hebben het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen ter zitting ingetrokken.
2.4.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de gevolgen van de realisering van het bouwplan voor de parkeersituatie in de omgeving zodanig onevenredig zijn dat het college daarin aanleiding had moeten zien om de vrijstelling te weigeren. Daartoe voeren zij aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het vervallen van het bestaande parkeerterrein waarop blok A2 zal worden gebouwd. Voorts bestrijden zij, onder verwijzing naar het door hen overgelegde rapport van ing. ir. W. van de Kamer van 31 maart 2011, de juistheid van de parkeerbalans waar het college zich op baseert. De vrijstelling is volgens hen bovendien in strijd met de bij besluit van 31 augustus 2004 door het college vastgestelde beleidsregels "Richtlijnen parkeren bij ruimtelijke (her)ontwikkeling in de gemeente Bodegraven" (hierna: de beleidsregels).
2.4.1.    Het college heeft zijn standpunt ten aanzien van het aspect parkeren gebaseerd op het parkeeronderzoek van adviesbureau AGV van december 2005 en de second-opinion van adviesbureau Mobycon van 2 april 2010.
Vast staat dat de parkeerbehoefte vanwege het bouwplan 32 parkeerplaatsen bedraagt. Het bouwplan voorziet in 17 niet-openbare parkeerplaatsen bij de voorziene woningen van blok A1 en blok A2. Tussen partijen is niet in geschil dat deze als 9 volwaardige parkeerplaatsen kunnen worden meegeteld in verband met een overeenkomstig de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004 van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, thans het Nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: CROW) toe te passen correctiefactor, omdat het om niet-openbare parkeerplaatsen gaat.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de overige benodigde 23 parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de omgeving na de voltooiing van de herontwikkeling. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat de parkeerbalans van het Vromade-project volgens hem sluitend is. De parkeerbehoefte vanwege het Vromade-project bedraagt volgens het college 245 parkeerplaatsen en het Vromade-project zal volgens hem voorzien in 238 openbare parkeerplaatsen, te weten 107 reeds bestaande en te handhaven parkeerplaatsen en 131 nieuw te realiseren parkeerplaatsen, alsmede de als 9 volwaardige parkeerplaatsen mee te tellen parkeerplaatsen bij de woningen van de blokken A1 en A2, zodat het totale aantal parkeerplaatsen waarin wordt voorzien 247 bedraagt. Per fase van het Vromade-project zal evenwel steeds worden bezien of de parkeerbalans nog sluitend is, aldus het college. Het college heeft voor zover het de onderhavige fase van het Vromade-project betreft, in het bijzonder gewezen op de ontwikkeling van het in de nabijheid van de blokken A1 en A2 gelegen parkeerterrein P2 dat voorziet in 49 parkeerplaatsen. Hoewel dit parkeerterrein ook deels zal voorzien in de parkeerbehoefte van het nog te realiseren blok B2 betreft dit volgens het college slechts 10 van de 49 parkeerplaatsen, nu het te realiseren parkeerterrein P1 voorziet in het grootste deel, te weten 26 parkeerplaatsen, van de parkeerbehoefte van blok B2. Daarmee kan de resterende parkeerbehoefte vanwege de realisering van de blokken A1 en A2 van 23 parkeerplaatsen volgens het college feitelijk worden opgevangen door het parkeerterrein P2. Het college heeft voorts aangegeven dat tot de realisering van parkeerterrein P2, die zal plaatsvinden na de realisering van het onderhavige bouwplan en het bouwplan voor blok B2, op de plaats van dit parkeerterrein 30 tijdelijke parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. In het parkeeronderzoek van AGV is voorts geconcludeerd dat ter plaatse van de projectlocatie en drie omliggende woongebieden geen sprake is van een hoge parkeerdruk en zich geen parkeerproblemen voordoen.
Voor het oordeel dat, zoals [appellant] en anderen betogen, de vrijstelling in strijd is met de bij besluit van 31 augustus 2004 door het college vastgestelde beleidsregels "Richtlijnen parkeren bij ruimtelijke (her)ontwikkeling in de gemeente Bodegraven" (hierna: de beleidsregels) bestaat geen grond. [appellant] en anderen wijzen er op dat in deze beleidsregels is opgenomen dat ten behoeve van extra parkeerbehoefte altijd extra parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd op het eigen terrein, dan wel binnen het plangebied, en dat hieraan niet wordt voldaan en er zelfs als gevolg van de realisering van blok A2 parkeerplaatsen verdwijnen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de parkeerbalans voor het Vromade-project, in het plangebied wordt voldaan aan de door [appellant] en anderen bedoelde beleidsregel. Voorts valt het Vromade-project en daarmee het bouwplan volgens hem onder richtlijn 5 van de beleidsregels. In deze richtlijn is, voor zover hier van belang, opgenomen dat bij herontwikkelingen het huidige aantal parkeerplaatsen niet hoeft te worden berekend en volstaan kan worden met een berekening van het volgens de ASVV in de nieuwe situatie aan te leggen plaatsen. Het college heeft zich, gelet hierop, op het standpunt kunnen stellen dat het Vromade-project onder voornoemde richtlijn 5 valt en het bouwplan dat daarvan onderdeel uitmaakt daarmee niet in strijd is met de beleidsregels.
Het is, gelet op het voorgaande, aannemelijk dat na realisering van het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid zal zijn voorzien. Het door [appellant] en anderen in hoger beroep overgelegde rapport van ing. ir. W. van de Kamer van 31 maart 2011 biedt geen aanknopingspunten voor het tegendeel, nu dit rapport zich slechts richt tegen het standpunt van het college met betrekking tot de parkeerbalans van het totale Vromade-project en hierin niet wordt ingegaan op de vraag of na realisering van de onderhavige fase van het Vromade-project in voldoende parkeergelegenheid zal zijn voorzien.
De omstandigheid dat als gevolg van de realisering van blok A2 het bestaande parkeerterrein van 54 parkeerplaatsen waar [appellant] en anderen en patiënten van de huisartsenpraktijk gebruik van maken, verdwijnt biedt voorts evenmin grond voor het oordeel dat realisering van het bouwplan zodanig onevenredige gevolgen zal hebben voor omwonenden en patiënten van de huisartsenpraktijk dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen beschikken over een parkeerplaats bij hun eigen woning en parkeerterrein P2 zal worden gerealiseerd op relatief korte afstand van de woningen van [appellant] en anderen en de huisartsenpraktijk. Ter zitting is bovendien vast komen te staan dat de gemeente aan [appellant] grond heeft verkocht en hij daarop een tweede parkeerplaats heeft gerealiseerd. De enkele omstandigheid dat parkeerterrein P2 ongeveer 50 tot 100 meter verder weg zal zijn gelegen dan het bestaande parkeerterrein tegenover de woningen van [appellant] en anderen en de huisartsenpraktijk biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat realisering van het bouwplan onevenredige gevolgen voor omwonenden en patiënten van de huisartsenpraktijk zal hebben. Voor zover [appellant] en anderen hebben gewezen op de gevolgen voor gehandicapte patiënten van de huisartsenpraktijk, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat voor hen geen parkeergelegenheid op redelijke afstand beschikbaar zal zijn, mede gelet op, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de mogelijkheid voor de houder van een gehandicaptenparkeerkaart om zijn auto te parkeren op een plaats waar dat normaal gesproken niet is toegestaan. Het college heeft bovendien gewezen op de omstandigheid dat personen voor de ingang van de huisartsenpraktijk afgezet kunnen worden.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen en zich in dat kader in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat realisering van het bouwplan niet zodanige parkeerhinder voor omwonenden met zich brengt dat de vrijstelling voor het bouwplan om die reden had moeten worden geweigerd.
Het betoog faalt.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kos
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012
580.