ECLI:NL:RVS:2012:BV8062

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104435/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing nachtontheffing voor horecagelegenheid in Steenbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Steenbergen tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 18 maart 2011 een eerdere afwijzing van een aanvraag voor nachtontheffing door de burgemeester had vernietigd. De aanvraag was ingediend door [wederpartij] voor zijn horecagelegenheid aan de [locatie] te Steenbergen. De burgemeester had op 30 november 2009 de aanvraag afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank als onterecht beoordeeld. De burgemeester stelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was omdat de periode waarvoor de ontheffing was aangevraagd inmiddels was verstreken en er geen nieuwe aanvraag was gedaan voor de daaropvolgende periode. De burgemeester voerde aan dat de exploitatie van de horecagelegenheid na 02.00 uur de woon- en leefomgeving van omwonenden zou aantasten, en dat de financiële belangen van [wederpartij] niet opwogen tegen de belangen van de omwonenden. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom hij van het beleid was afgeweken, dat in het aanvraagformulier was vermeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 maart 2012 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester niet gehouden was om de nachtontheffing te verlenen, ook al was in het verleden aan andere exploitanten dergelijke ontheffingen verleend. De burgemeester had de afwijzing van de aanvraag voldoende gemotiveerd door te verwijzen naar de belangen van de omwonenden en de kwaliteit van de woonomgeving. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De beslissing van de burgemeester om de nachtontheffing te weigeren werd daarmee in stand gehouden.

Uitspraak

201104435/1/A3.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Steenbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 maart 2011 in zaak
nr. 10/1836 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Etten-Leur,
en
de burgemeester.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft de burgemeester een aanvraag van [wederpartij] om verlening van nachtontheffing ten behoeve van het [café] aan de [locatie] te Steenbergen (hierna: de inrichting) afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2011, verzonden op 21 maart 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2012, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.J.F.L. Peijs, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De burgemeester betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [wederpartij] daarbij geen belang heeft. Hij voert daartoe aan dat de periode, waarvoor ontheffing is aangevraagd, ten tijde van de uitspraak was verstreken en [wederpartij] geen ontheffing heeft gevraagd voor de daaropvolgende periode. Voorts heeft [wederpartij] niet om schadevergoeding verzocht, aldus de burgemeester.
2.1.1. [wederpartij] heeft gesteld dat hij als exploitant als gevolg van de weigering schade heeft geleden wegens winstderving, omdat hij gedurende de betrokken periode aan beperkte openingstijden was gebonden. Daarbij geldt volgens hem dat de meeste omzet in de nachtelijke uren wordt behaald. Hij heeft aldus gesteld dat hij ten gevolge van het in beroep bestreden besluit schade heeft geleden en de door hem gestelde schade tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
2.2. Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2009 (hierna: de Apv 2009) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren, zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2:29, eerste lid, is het de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 02.00 uur en 06.00 uur.
Ingevolge het derde lid kan de burgemeester ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod.
2.3. Aan het besluit van 25 maart 2010 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat, hoewel het verscheidene exploitanten in het verleden wel was toegestaan ter plaatse een horeca-inrichting na 02.00 uur te exploiteren, de woonomgeving zich naar voortgeschreden inzicht niet meer voor exploitatie van een café op vrijdag- en zaterdagnacht na 02.00 uur leent. De Kleine Kerkstraat is een smalle straat binnen de bebouwde kom, die zich kenmerkt door de aanwezigheid van woningen en een appartementencomplex. De burgemeester heeft de afwijzing mede gebaseerd op het rapport van de politie van 15 juli 2009 en door de vereniging van eigenaren van een naburig appartementencomplex tegen ruimere openingstijden van de inrichting geuite bezwaren. Als gevolg van de exploitatie van de inrichting ontstaan volgens de burgemeester problemen met de spreiding van publiek tussen de Markt en de Kleine Kerkstraat. Nu geen van de andere horeca-inrichtingen binnen de omgeving een nachtvergunning heeft, is de nachtrust van omwonenden na 02.00 uur gewaarborgd. Volgens de burgemeester komt bij exploitatie van de inrichting na 02.00 uur de kwaliteit van de woon- en leefomgeving van de bewoners zodanig in het geding, dat ontheffingverlening niet gerechtvaardigd is. De financiële belangen van [wederpartij] die met de verruiming van de openingstijden zijn gemoeid, wegen niet op tegen de belangen van omwonenden. De burgemeester heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de omwonenden reeds tot 02.00 uur met horeca-activiteiten en de overlast daarvan worden geconfronteerd.
2.4. Volgens de rechtbank volgt uit het op het door [wederpartij] ingevulde "aanvraagformulier nachtvergunning" vermelde gevoerde beleid dat [wederpartij] ontheffing zou krijgen en heeft de burgemeester niet genoegzaam gemotiveerd, waarom hij van dit beleid is afgeweken.
2.5. De burgemeester betoogt met succes dat de rechtbank de regels, vermeld op het "aanvraagformulier nachtvergunning", ten onrechte heeft aangemerkt als het beoordelingskader voor het besluit op een aanvraag om verlening van een nachtontheffing. Die regels hebben betrekking op de situatie, waarin aan een exploitant nachtontheffing is verleend en op de eisen, waaraan na verlening moet worden voldaan om die te behouden. Die situatie doet zich hier niet voor.
Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 25 maart 2010 ingestelde beroep beoordelen in het licht van de daartegen door hem voorgedragen beroepsgronden, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
2.7. Bij de beoordeling van een aanvraag om verlening van nachtontheffing krachtens artikel 2:29, derde lid, van de Apv 2009 heeft de burgemeester te onderzoeken of de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de inrichting hierdoor onevenredig zou worden aangetast. Dat de inrichting voldoet aan de bij of krachtens de milieuwetgeving gestelde geluidsnormen, doet daaraan niet af.
2.8. Dat in het verleden exploitatie van een horeca-inrichting in het pand na 02.00 uur was toegestaan, geeft geen grond voor het oordeel dat de burgemeester gehouden was nachtontheffing ten behoeve van de inrichting te verlenen. [wederpartij] heeft voorts zijn stelling dat de burgemeester voorheen alle aanvragen om een nachtontheffing in de gemeente zonder meer placht te honoreren in het licht van de bestrijding ervan door de burgemeester niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft ter toelichting exploitatievergunningen overgelegd, terwijl met inwerkingtreding van de Apv 2003 een afzonderlijke nachtontheffing is vereist. Dat het bestemmingsplan ter plaatse gebruik ten behoeve van horeca ook in delen van de nacht toestaat, brengt evenmin met zich dat de burgemeester gehouden was nachtontheffing te verlenen. Het in beroep aangevoerde geeft, gelet op de hiervoor onder 2.3. weergegeven motivering, geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid de gevraagde nachtontheffing heeft kunnen weigeren. Dat de exploitatie van de inrichting, als gesteld, tot op heden geen aanleiding heeft gegeven tot gegronde klachten, kan niet leiden tot een ander oordeel.
2.9. Anders dan [wederpartij] voorts heeft gesteld, is de burgemeester niet afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De burgemeester heeft de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 30 november 2009 in stand gelaten, omdat het door de bezwaarschriftencommissie geconstateerde gebrek bij het besluit op bezwaar naar zijn oordeel werd hersteld. De commissie achtte het mogelijk het gebrek te herstellen en het besluit van 30 november 2009 in stand te laten, zoals is geschied.
2.10. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het door [wederpartij] tegen het besluit van 25 maart 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 maart 2011 in zaak nr. 10/1836;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012
312-597.