201107921/1/A1.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Tzummarum, gevestigd te Tzummarum, gemeente Franekeradeel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 9 juni 2011 in zaak nrs. 11/914 en 11/916 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college de stichting onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs in de recreatieverblijven op de percelen Vogels'tun 8, 10 en 12 in de toekomst gestaakt te houden en op de percelen Vogels'tun 7 en 56 te voorkomen.
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.P. Flinterman, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. la Crois, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tzummarum" rust op de percelen de bestemming "Recreatie - 1".
Ingevolge artikel 30.2, eerste lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge het vierde lid is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
2.2. Vast staat dat de recreatieverblijven van de stichting worden gebruikt voor het tijdelijk huisvesten werknemers/stagiairs en dat dit gebruik in strijd is met de bestemming "Recreatie - 1".
2.3. De stichting betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de recreatieverblijven voor de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs niet onder het overgangsrecht valt. Daartoe voert de stichting aan dat het college bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat het gebruik van de percelen anders dan voor permanente bewoning, onder het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan.
2.3.1. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Tzummarum" rustte op de precelen de bestemming "Verblijfsrecreatie doeleinden I".
Ingevolge artikel 31, lid A, is het verboden gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 13, lid E, voor zover hier van belang, wordt tot een strijdig gebruik met de bestemming "Verblijfsrecreatie doeleinden I" in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen, uitgezonderd gebouwen ten behoeve van een dienstwoning, voor permanente bewoning.
2.3.2. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het huisvesten van werknemers/stagiairs ingevolge de planvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan niet was toegestaan. Daartoe heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat uit de bewoordingen van artikel 13, lid E, van de planvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan volgt dat permanente bewoning een voorbeeld van strijdig gebruik betreft, zodat er ook andere vormen van verboden gebruik, waaronder het voor langere tijd huisvesten van werknemers/stagiairs, kunnen bestaan. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 30.2, vierde lid, van de planvoorschriften, heeft de voorzieningenrechter op goede gronden overwogen dat het gebruik niet door het overgangsrecht wordt beschermd. De beweerdelijke mededeling van het college dat gebruik van de recreatieverblijven voor het tijdelijk huisvesten van werknemers/stagiairs ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was, wat daar verder van zij, kan er niet toe leiden dat in afwijking van het bepaalde in artikel 30.2, vierde lid, van de planvoorschriften dit gebruik toch is toegestaan.
2.4. Voor zover de stichting voorts de door haar in beroep aangevoerde beroepsgronden herhaalt, is dat evenzeer tevergeefs. De voorzieningenrechter heeft deze behandeld en beoordeeld. De stichting heeft niet betoogd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de voorzieningenrechter niet juist zijn.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012