ECLI:NL:RVS:2012:BV8028

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201050/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verzoek om Nederlanderschap

In deze zaak heeft de minister van Justitie op 28 mei 2010 het verzoek van [verzoeker] om het Nederlanderschap te verlenen afgewezen. Hierop heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 18 oktober 2010. Vervolgens heeft de rechtbank Zutphen op 21 december 2011 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 13 februari 2012 behandeld. De voorzitter oordeelde dat het niet op voorhand uitgesloten is dat de uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De voorzitter overwoog dat als de minister niet wordt toegestaan om een nieuw besluit te nemen, de gevolgen van een eventueel positief besluit voor [verzoeker] moeilijk te herstellen zijn. De voorzitter concludeerde dat er geen dringende redenen waren om de minister te verplichten om onmiddellijk een nieuw besluit te nemen, en besloot dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2012.

Uitspraak

201201050/2/V6.
Datum uitspraak: 27 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 december 2011 in zaak nr. 10/1728 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Apeldoorn,
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2010 heeft de minister van Justitie het verzoek van [verzoeker] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 februari 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, en [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven.
2.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter valt niet op voorhand uit te sluiten dat de uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Voorts is de minister, indien het verzoek niet wordt toegewezen, gehouden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak. In het geval de minister zich alsdan op het standpunt stelt dat aan [verzoeker] het Nederlanderschap dient te worden verleend, zullen de gevolgen van een daartoe strekkend besluit, zoals het verkrijgen van het actief en passief kiesrecht, het verstrekken van een paspoort, de registratie in de gemeentelijke basisadministratie en de verantwoordelijkheid van de minister voor het verblijf van [verzoeker] in het buitenland, bezwaarlijk te redresseren zijn.
[verzoeker] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die nopen tot het met spoed gevolg geven aan de aangevallen uitspraak. Dat de echtgenote en kinderen van [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit hebben, is hiertoe onvoldoende. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen nieuw besluit hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2012
164.