ECLI:NL:RVS:2012:BV7787

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112883/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • B. van Dokkum
  • B. van Wagtendonk
  • A.B.M. Hent
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit tot inbewaringstelling en afwijzing schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 17 november 2011. De vreemdeling heeft tegen deze maatregel beroep aangetekend bij de rechtbank, die op 5 december 2011 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De kern van de zaak draait om de vraag of er zicht op uitzetting naar Cuba bestaat, gezien de status van de vreemdeling en de informatie van de Cubaanse consul. De minister voor Immigratie en Asiel heeft in zijn verdediging gesteld dat er contact is geweest met de Cubaanse autoriteiten, maar de Raad van State oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er zicht op uitzetting zou zijn. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond. De schadevergoeding wordt vastgesteld op nihil, maar de minister wordt wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.529,50 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.

Uitspraak

201112883/1/V3.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 5 december 2011 in zaak nr. 11/37275 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 december 2011, verzonden op 6 december 2011, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 december 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend.
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt, waarop de vreemdeling een reactie heeft ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.2. De vreemdeling klaagt in de tweede grief, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in zijn geval zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Daartoe voert hij aan dat hij voor zijn inbewaringstelling een brief van de Cubaanse consul, gedateerd op 25 augustus 2011, heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij, nu hij onrechtmatig in Nederland verblijft, niet het benodigde terugkeervisum voor Cuba kan verkrijgen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in zijn geval desondanks zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, aldus de vreemdeling.
2.2.1. In de door de vreemdeling reeds voor zijn inbewaringstelling overgelegde brief van de Cubaanse consul van 25 augustus 2011 staat, voor zover thans van belang, het volgende.
<small>"(..) I have been informed that his permission to travel abroad expired on July/2011, so now he has an emigrant status. In the future he can apply for special permission to visit Cuba for up to 30 days, but first he need obtain a Residence Permit from the Netherlands."</small>
De minister heeft ter zitting bij de rechtbank te kennen gegeven dat deze brief aanleiding geeft om contact op te nemen met de Cubaanse autoriteiten. In zijn brief aan de Afdeling van 31 januari 2012 heeft de minister nader toegelicht dat op 13 januari 2012 met de Cubaanse vertegenwoordiging is gesproken en dat bij deze gelegenheid is bevestigd dat de Cubaanse vertegenwoordiger geen laissez passer voor de vreemdeling zal afgeven, omdat hij een "Emigrant Status" heeft.
2.2.2. Gelet op de strekking en inhoud van voormelde brief van de Cubaanse consul heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van de vreemdeling nog van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Cuba kon worden uitgegaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
2.3. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) met dat oordeel volstaan.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 november 2011 van de minister alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven.
2.5. Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt. Artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van laatstbedoelde bepaling heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
2.5.1. Vaststaat dat de vreemdeling in juli 2010 op een visum voor kort verblijf Nederland is ingereisd en dat hij na afloop van de geldigheidsduur langere tijd niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Blijkens zijn dossier was de vreemdeling bovendien gehouden voor 25 augustus 2010 terug te keren naar Cuba, maar heeft hij zijn terugkeervisum voor Cuba laten verlopen. In een brief van 28 september 2011 verklaart de vreemdeling niet naar Cuba te zijn teruggekeerd, omdat hij vreesde dat de Cubaanse autoriteiten hem niet voor een tweede keer een uitreisvisum zouden willen verstrekken. Gelet op deze omstandigheden bestaat aanleiding om de schadevergoeding tot nihil te matigen.
2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 5 december 2011 in zaak nr. 11/37275;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. stelt het bedrag van de schadevergoeding op nihil;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.529,50 (zegge: vijftienhonderdnegenentwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
480-689.
Verzonden: 22 februari 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser