ECLI:NL:RVS:2012:BV7285

Raad van State

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100478/1/T1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vergunningverlening voor dierenpension met betrekking tot geluidsoverlast en milieuaspecten

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 29 februari 2012, wordt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland om een vergunning te verlenen aan dierenpension De Wetering beoordeeld. De vergunning, verleend op 23 november 2010, betreft een dierenpension gelegen aan de Nieuwe Wetering 14 te Mastenbroek. Appellanten, wonend in de nabijheid, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich zorgen maken over de geluidsoverlast die het dierenpension zou veroorzaken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 6 februari 2012 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellanten als vertegenwoordigers van het college en het dierenpension aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat de vergunning slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu, en dat de geluidgrenswaarden die aan de vergunning zijn verbonden, nageleefd moeten worden. De appellanten hebben betoogd dat de geluidbelasting door de honden in het dierenpension te laag is ingeschat en dat de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie in het akoestisch rapport niet overeenkomt met de werkelijkheid. De Afdeling concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de geluidbelasting correct is berekend en dat de vergunning mogelijk niet kan worden nageleefd.

De Raad van State draagt het college op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Dit houdt in dat het college moet onderzoeken of de geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd en of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting van de honden die zich binnen het dierenpension bevinden te verlagen. De einduitspraak zal later worden gedaan, waarin ook de proceskosten en vergoeding van het griffierecht aan de orde komen.

Uitspraak

201100478/1/T1/A4.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Mastenbroek, gemeente Zwartewaterland,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college aan dierenpension De Wetering (hierna: het dierenpension) een vergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor een dierenpension gelegen aan de Nieuwe Wetering 14 te Mastenbroek. Dit besluit is op 2 december 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en anderen en het dierenpension hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2012, waar [appellant] en anderen, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Boers en R. van Eerten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het dierenpension, vertegenwoordigd door ing. R.C. van Rossum, als partij gehoord.
2. Overwegingen
Bestuurlijke lus
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Overgangsrecht Wabo
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Algemeen toetsingskader
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Geluidgrenswaarden
2.4. In voorschrift 2.1 is, kort gezegd, bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, bij de woningen Nieuwe Wetering 12, 16, 23 en 25 niet meer mag bedragen dan 29 tot 40 dB(A) in de dagperiode, 30 tot 34 dB(A) in de avondperiode en 26 tot 30 dB(A) in de nachtperiode.
Representatieve bedrijfssituatie
2.5. [appellant] en anderen stellen dat de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie in paragraaf 2.3 van het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. van 10 februari 2010, kenmerk 20090684-04, (hierna: het akoestisch rapport) en de cijfermatige weergave van de representatieve bedrijfssituatie in tabel 3.2 van het akoestisch rapport niet met elkaar overeenkomen. [appellant] en anderen voeren in dit verband aan dat de honden gedurende langere tijd buiten mogen zijn dan waar in de representatieve bedrijfssituatie van uit is gegaan. Voorts is in tabel 3.2 van het akoestisch rapport niet gedifferentieerd naar de gangen waarin de honden verblijven, terwijl uit paragraaf 2.3 blijkt dat voor die gangen verschillende regimes gelden voor het uitlaten van de honden. Verder is de toegepaste bedrijfsduurcorrectie te hoog, aldus [appellant] en anderen. Hieruit volgt volgens [appellant] en anderen dat de geluidbelasting vanwege de inrichting is onderschat.
2.5.1. In het akoestisch rapport zijn twee representatieve bedrijfssituaties van de inrichting in beeld gebracht. De aanvraag heeft slechts betrekking op de variant zonder bos. Dit betekent dat de honden die buiten verblijven zich bevinden in uitlaatgebied S1 (S1-Buitenverblijf of S1-Singel) of op speelplaats S2.
2.5.2. Uit paragraaf 2.3 en tabel 3.2 van het akoestisch rapport blijkt dat onderscheid wordt gemaakt tussen de honden die in de verschillende gangen en rijen verblijven. De honden uit gang 1, rij 1 worden uitgelaten op speelveld S2. De honden uit gang 2, rij 1 worden uitgelaten in het uitlaatgebied S1. De beroepsgrond mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.5.3. In het deskundigenbericht staat dat, anders dan [appellant] en anderen stellen, voor de berekening van de bedrijfsduurcorrectie niet moet worden uitgegaan van de verblijftijd van de honden op het S1-buitenverblijf, de S1-singel of de speelplaats S2, maar van de blaftijd van de honden. De in het akoestisch rapport gehanteerde bedrijfsduurcorrecties zijn juist berekend, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5.4. Volgens paragraaf 2.3, onder punt 3, van het akoestisch rapport mogen de honden uit gang 2, rij 1 in de dagperiode circa 6 uur in de kennel of in het uitlaatgebied S1 verblijven. In tabel 3.2 wordt ervan uitgegaan dat de honden 3 uur in het uitlaatgebied verblijven. In zoverre komen paragraaf 2.3 en tabel 3.2 van het akoestisch rapport niet met elkaar overeen. Aan de vergunning is geen voorschrift verbonden om te waarborgen dat de honden uit gang 2, rij 1 in de dagperiode slechts 3 uur in het uitlaatgebied mogen verblijven. Dit betekent dat deze honden op grond van de vergunning 6 uur in het uitlaatgebied mogen verblijven. Bij de beoordeling van de geluidbelasting vanwege de inrichting is ervan uitgegaan dat de honden maximaal 3 uur buiten verblijven. Nu niet vaststaat dat de honden uit gang 2, rij 1 in de dagperiode maximaal 3 uur buiten verblijven, staat niet vast dat aan de in voorschrift 2.1 gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) nu bij de voorbereiding daarvan niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen is vergaard. De beroepsgrond slaagt.
Blaftijd
2.6. [appellant] en anderen betogen dat de werkelijke geluidbelasting te laag is ingeschat door uit te gaan van een blaftijd van 5% per hond en voorts door aan te nemen dat slechts 10% van de honden die binnen verblijven gedurende 5% van de tijd blaft. De correctie ten opzichte van de in het akoestisch rapport berekende geluidbelasting ter plaatse van onder meer de woning Nieuwe Wetering 16 met 0,7 dB is volgens [appellant] en anderen onvoldoende gemotiveerd.
2.6.1. Het college is bij de beoordeling van de aanvraag uitgegaan van een blaftijd van 5%. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 13 juli 2005 in zaak nr.
200408068/1en van 9 juli 2008 in zaak nr.
200706975/1) kan bij een hondenpension een blaftijd van 5% gedurende de dagperiode als representatief worden aangemerkt. Volgens het deskundigenbericht is er geen reden om in dit geval van een andere waarde uit te gaan. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.6.2. Het college heeft de geluidbelasting vanwege de inpandige activiteiten, dat wil zeggen het blaffen van de honden die zich inpandig bevinden, opnieuw berekend. Anders dan in het akoestisch onderzoek is het college ervan uitgegaan dat de blaftijd in de dag-, avond- en nachtperiode 5% bedraagt en dat niet 10% van de honden, maar alle honden blaffen. Uit deze berekening volgt dat de geluidbelasting vanwege de inrichting ter plaatse van de woningen Nieuwe Wetering 12, 16, 23 en 25 tussen de 0,1 tot 0,7 dB hoger is dan de in het akoestisch rapport berekende geluidbelasting.
2.6.3. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat de door het college berekende correcties van de geluidbelasting niet juist zijn. De correcties van 0,1 tot 0,7 dB komen volgens het deskundigenbericht overeen met een situatie dat ruim 30% van de honden gedurende 5% van de tijd blaft. Ervan uitgaande dat alle honden gedurende 5% van de tijd blaffen bedraagt de toename van de in het akoestisch rapport berekende geluidbelasting volgens het deskundigenbericht 0,5 tot 1,9 dB en kan ter plaatse van de woning Nieuwe Wetering 23 niet worden voldaan aan de in voorschrift 2.1 gestelde geluidgrenswaarden. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Ter zitting heeft het college gesteld dat er maatregelen te treffen zijn om het percentage blaffende honden die zich inpandig bevinden te verlagen dan wel om de geluidbelasting vanwege de honden die zich inpandig bevinden zodanig te verlagen dat wordt voldaan aan de in voorschrift 2.1 gestelde geluidgrenswaarden. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat onderzoek is verricht naar de haalbaarheid van deze maatregelen en de gevolgen van die maatregelen voor de geluidbelasting. Evenmin is verzekerd dat deze maatregelen worden getroffen door ze op te nemen in de vergunningvoorschriften. Gelet hierop staat niet vast dat de in voorschrift 2.1 gestelde geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb nu bij de voorbereiding daarvan niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen is vergaard. De beroepsgrond slaagt.
Meethoogten en meteocorrectie
2.7. Volgens [appellant] en anderen is bij de beoordeling van de geluidbelasting bij de woning Nieuwe Wetering 16 van een onjuiste beoordelingshoogte uitgegaan omdat geen rekening is gehouden met een terphoogte van 2 meter. Gelet hierop is voor de dagperiode ten onrechte niet op 3,5 meter boven het maaiveld en voor de avond- en nachtperiode ten onrechte niet op 7 meter boven het maaiveld gemeten, aldus [appellant] en anderen. Dit heeft volgens hen tot gevolg dat de meteocorrectie tevens onjuist is berekend.
2.7.1. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de hoogte van de terp bij de woning Nieuwe Wetering 16 1,772 meter bedraagt. Uit het akoestisch rapport blijkt dat van een terphoogte van 1,5 meter is uitgegaan. Het verschil bedraagt derhalve 27 centimeter. In het akoestisch rapport zijn beoordelingshoogten van 3 meter voor de dagperiode en 6,5 meter voor de avond- en nachtperiode gehanteerd. Volgens het deskundigenbericht is het effect van het hanteren van deze iets lagere beoordelingshoogten op de berekende geluidbelasting te verwaarlozen. Dit betekent volgens het deskundigenbericht voorts dat er geen grond voor het oordeel bestaat dat een onjuiste meteocorrectie is toegepast.
De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze conclusies te twijfelen. De beroepsgrond faalt.
Bronvermogen personenauto's
2.8. [appellant] en anderen stellen dat het gehanteerde bronvermogen van personenauto’s van 85 dB(A) te laag is. Volgens hen dient van een bronvermogen van 90 dB(A) te worden uitgegaan.
2.8.1. Volgens het deskundigenbericht is in het akoestisch rapport voor personenauto's weliswaar uitgegaan van een bronvermogen van 85 dB(A), maar zou het hanteren van een bronvermogen van 90 dB(A) geen invloed hebben op de totale geluidbelasting vanwege de inrichting. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
De beroepsgrond faalt.
Bedrijfsduur voertuigen
2.9. [appellant] en anderen voeren aan dat de in het akoestisch rapport berekende bedrijfsduur van de auto’s die op het terrein van de inrichting komen niet juist is bepaald. Volgens hen is meer tijd nodig om dertien auto’s met een maximaal toegestane snelheid van 5 kilometer per uur over een afstand van 160 meter over het terrein te laten rijden.
2.9.1. Volgens het deskundigenbericht is de wijze waarop de bedrijfsduurcorrectie voor de voertuigen is berekend in overeenstemming met de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 en is deze op de juiste wijze bepaald.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
2.10. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5.4 en 2.6.3 staat niet vast dat de geluidbelasting vanwege de inrichting op juiste wijze is berekend in het akoestisch rapport. Gelet hierop staat niet vast dat voorschrift 2.1 naleefbaar is. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.
2.11. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
2.12. Het college dient met inachtneming van overweging 2.5.4 te onderzoeken of voorschrift 2.1 naleefbaar is als de honden uit gang 2, rij 1 in de dagperiode 6 uur in het uitlaatgebied S1 verblijven. Voorts dient het college met inachtneming van overweging 2.6.3 te onderzoeken in hoeverre maatregelen worden of kunnen worden getroffen om de geluidbelasting van de honden die inpandig verblijven te verlagen, zodat wordt voldaan aan de in voorschrift 2.1 gestelde geluidgrenswaarden. Indien de resultaten van voornoemde onderzoeken daartoe aanleiding geven, dient het college het bestreden besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.
Indien een wijzigingsbesluit of een nieuw besluit wordt genomen, behoeft daarbij geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het wijzigingsbesluit of het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt. Ook dient van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze mededeling te worden gedaan.
2.13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 23 november 2010, kenmerk 2010005, te herstellen door:
1. te onderzoeken of voorschrift 2.1 kan worden nageleefd als de honden uit gang 2, rij 1 in de dagperiode 6 uur in uitlaatgebied S1 verblijven;
2. te onderzoeken of maatregelen worden of kunnen worden getroffen om de geluidbelasting vanwege blaffende honden die inpandig verblijven te verlagen, zodat wordt voldaan aan de in voorschrift 2.1 gestelde geluidgrenswaarden;
- indien nodig een besluit te nemen in verband met de uitkomst van de onder de punten 1 en 2 gegeven opdrachten. Dit besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt alsmede dient daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze mededeling te worden gedaan;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012
492.