201102748/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellant], wonend te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Sierteeltgebied Randenburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011 beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar C. [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, en de raad vertegenwoordigd door T. Revet en R. van Meeteren, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [persoon A] en [persoon B] tegen het besluit van 4 oktober 2010 afgesplitst en voortgezet onder zaak nr. 201102748/2/R4.
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Het plan voorziet in de actualisatie van de planologische regeling voor het Sierteeltgebied Randenburg.
2.3. [appellant] richt zich in beroep tegen het plandeel dat ziet op het ongenummerde perceel dat ten noorden van zijn perceel aan de Randenburgseweg 36 te Reeuwijk ligt voor zover aan dit perceel de aanduiding "opslag" is toegekend. Hij kan zich er niet mee verenigen dat dit perceel - dat op korte afstand is gelegen van zijn woning - gebruikt mag worden voor de opslag van hout. Hij betoogt geurhinder te ondervinden van de opslag van hout en dan met name van de opslag van het zogenoemde Bankirai hout. Hij vreest daarom voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ter zitting heeft hij voorgesteld om de opslag van hout te laten plaatsvinden op dat deel van het perceel dat verder van zijn woning is verwijderd en dat thans uitsluitend is aangewezen voor "Agrarisch-Sierteelt", zodat het hout op een grotere afstand van zijn woning wordt opgeslagen.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de opslag op het desbetreffende perceel beperkt is en dat mede daarom slechts in beperkte mate overlast van de activiteiten te verwachten valt. In dat kader brengt de raad tevens naar voren dat bij controles van de milieudienst niet eerder geurhinder is geconstateerd. De raad stelt zich verder op het standpunt dat opslag van materialen een lichte milieubelastende activiteit is, waarvoor volgens de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure), geen afstand hoeft te worden aangehouden. Daarbij is specifiek gekeken naar de categorie 'Groothandel in hout' waarvoor in de VNG-brochure geen afstand is opgenomen, aldus de raad.
2.3.2. Het ongenummerde perceel is aangewezen voor "Agrarisch-Sierteelt" met de nadere aanduiding "opslag" voor het deel dat direct grenst aan de Randenburgseweg. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en d, van de planregels zijn ter plaatse sierteeltbedrijven toegestaan alsmede de opslag ten behoeve van een hoveniersbedrijf. Een sierteeltbedrijf wordt in artikel 1.9, aanhef en onder g, voor zover thans van belang, gedefinieerd als een bedrijf gericht op de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijen en vaste planten.
2.3.3. Ter zitting is naar voren gebracht dat vanwege bedrijfseconomische belangen de opslag van materialen plaatsvindt op het voorste deel van het perceel dat is gelegen aan de kant van de weg. Voor zover [appellant] heeft verzocht de opslag te verplaatsen naar het achterste deel van het perceel, overweegt de Afdeling dat gelet op het verhandelde ter zitting de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de opslag van materialen hier niet wenselijk is, aangezien dit deel van het perceel middenin het sierteeltgebied ligt.
2.3.4. De opslag van materialen, waaronder hout, is toegestaan op korte afstand van de woning van [appellant]. [appellant] heeft ter zitting desgevraagd naar voren gebracht met name ernstige geurhinder te ondervinden wanneer nieuw vers Bankirai hout wordt aangevoerd en wanneer het Bankirai hout weer wordt afgevoerd. Gelet op het verhandelde ter zitting komt het de Afdeling niet onaannemelijk voor dat [appellant] ter plaatse van zijn woning geurhinder van de opslag van hout kan ondervinden. Het enkele feit dat de VNG-brochure geen afstand voor geur aanbeveelt voor een groothandel in hout, daargelaten dat het hier volgens de planregels niet gaat om een groothandel in hout, betekent niet dat de raad kon afzien van het doen van onderzoek naar geurhinder om te beoordelen of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] kan worden gewaarborgd. De conclusie is dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.5. De raad dient daartoe, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.3.4 is overwogen alsnog te onderzoeken wat de gevolgen van het plan zijn voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en het besluit op dit punt alsnog toereikend te motiveren, dan wel het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
2.6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.3.4 is overwogen, alsnog te onderzoeken wat de gevolgen van het plan zijn voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek het besluit op dit punt alsnog toereikend te motiveren, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In dat laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012