ECLI:NL:RVS:2012:BV7250

Raad van State

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103579/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Koopmanweg 28-30 en de ontvankelijkheid van beroep tegen de uitbreiding van een varkenshouderij

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Koopmanweg 28-30" dat op 7 februari 2011 door de raad van de gemeente Lemsterland is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten, wonend in Langelille, beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 15 december 2011, waar de appellanten en de raad vertegenwoordigd door mr. A. Daan en drs. P.B. Loonstra aanwezig waren. Tijdens de zitting hebben de appellanten hun beroep ingetrokken voor zover het betrekking had op wijzigingen in het plan die voortvloeiden uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de bebouwingsoppervlakte van een varkenshouderij op het perceel Koopmanweg 30 en de wijziging van de bestemming van het perceel Koopmanweg 28 van "Wonen" naar "Agrarisch-Agrarisch bedrijf". De appellanten betogen dat de raad de resultaten van landelijk onderzoek naar de gevolgen van intensieve veehouderij voor de volksgezondheid had moeten afwachten. De raad heeft echter gesteld dat er geen aanwijzingen waren dat het onderzoek zou uitwijzen dat de uitbreiding onaanvaardbaar zou zijn vanuit gezondheidsoogpunt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de afstand van de appellanten tot het plangebied te groot is om hen als belanghebbenden aan te merken. De appellanten wonen op ongeveer 2,4 kilometer afstand van het plangebied, wat hen niet in staat stelt om als belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden aangemerkt. Hierdoor is hun beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onevenredige geurhinder en dat het besluit van de raad niet in strijd is met het recht.

Uitspraak

201103579/1/R4.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Langelille, gemeente Weststellingwerf, en anderen,
en
de raad van de gemeente Lemsterland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Koopmanweg 28-30" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2011, waar [appellanten] en anderen, in de persoon van [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Daan en drs. P.B. Loonstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [derde-belanghebbende], bijgestaan door ing. A.H.T. Hooch Antink.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting hebben [appellanten] en anderen het beroep ingetrokken voor zover dat betrekking had op de in het plan aangebrachte wijzigingen in verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van de te bebouwen oppervlakte van het varkenshouderijbedrijf op het perceel Koopmanweg 30 te Echtenerbrug. Tevens voorziet het plan in het wijzigen van de bestemming van het perceel Koopmanweg 28 te Echtenerbrug van "Wonen" in "Agrarisch-Agrarisch bedrijf".
2.3. Ingevolge artikel 8.2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
[5 appellanten] wonen op een afstand van ongeveer 2,4 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang alsmede de ruimtelijke uitstraling van de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling, is deze afstand in dit geval te groot om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee moet worden geoordeeld dat, ondanks deze afstand, een eigen, persoonlijk belang van hen rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Gelet hierop kunnen zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt, zodat zij aan artikel 8.2 van de Wro geen recht tot het instellen van beroep kunnen ontlenen. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk voor zover het door hen is ingesteld.
2.4. Het beroep van [appellanten] en anderen richt zich tegen de uitbreiding van de varkenshouderij aan de Koopmanweg 30 die met het plan wordt mogelijk gemaakt. Zij betogen dat de raad de resultaten van landelijk onderzoek door de Universiteit Utrecht over de gevolgen van intensieve veehouderij voor de volksgezondheid had moeten afwachten alvorens het plan vast te stellen. Zij voelen zich daarin gesterkt door het advies van de GGD Fryslân van 18 oktober 2010, waarin wordt geconcludeerd dat lopende onderzoeken duidelijkheid moeten verschaffen over de gezondheidsrisico's en dat ook na uitbreiding en ondanks de te nemen maatregelen zoals gebruik van luchtwassers, geuruitstoot door de uit te breiden varkenshouderij hinder voor een aantal omwonenden met zich brengt.
Voorts wijzen [appellanten] en anderen erop dat in het bestemmingsplan "Buitengebied", dat gelijktijdig met het nu voorliggende plan werd voorbereid, verdere uitbreiding van intensieve veehouderijen niet wordt toegestaan. Naar hun mening had ook de uitbreiding van het bedrijf aan de Koopmanweg 30 om die reden niet mogen worden toegestaan.
2.5. De raad stelt het lopende landelijke onderzoek naar gezondheidseffecten niet te hebben afgewacht omdat niet duidelijk was wanneer de uitkomsten bekend zouden worden. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat er ten tijde van de vaststelling van het plan geen aanwijzingen waren dat het onderzoek zou uitwijzen dat uitbreiding van het bedrijf vanuit gezondheidsoogpunt onaanvaardbaar zou zijn.
2.6. Op 18 oktober 2010 heeft de GGD Fryslân op verzoek van het gemeentebestuur van Lemsterland advies uitgebracht over de gevolgen voor de gezondheid van de voorgenomen uitbreiding van de varkenshouderij aan de Koopmanweg 30. In dit advies wordt in het bijzonder ingegaan op mogelijke effecten die verband houden met fijn stof en dierziekten en op de te verwachten geurhinder.
Het advies vermeldt onder meer dat nagenoeg geen onderzoek bekend is dat een relatie weergeeft tussen blootstelling aan fijn stof afkomstig uit intensieve veehouderijen en gezondheidseffecten. Verder wordt vermeld dat infectie van omwonenden door vogelgriep nog nooit is aangetoond, alsmede dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu onderzoek heeft verricht naar mogelijke overdracht van de veegerelateerde MRSA-bacterie naar omwonenden en dat daaruit naar voren komt dat voor hen geen verhoogd risico bestaat. Verder wordt, kort weergegeven, vermeld dat in de omgeving van intensieve veehouderijen hogere concentraties endotoxinen voorkomen dan in stedelijke omgeving en dat onderzoek wijst op hogere concentraties ten opzichte van het achtergrondniveau op afstanden tot 160 meter van stallen. Op dit moment niet duidelijk is of deze concentraties kunnen leiden tot effecten op de gezondheid van omwonenden en op dit punt moet nader onderzoek worden afgewacht. Een eenduidige conclusie dat sprake zou zijn van risico's voor omwonenden kan, gezien het voorgaande, aan het advies niet worden ontleend. Mede gezien de afstand van het bedrijf tot de dichtstbijzijnde woning, die ongeveer 250 meter bedraagt, en in aanmerking genomen dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten en de bescherming van de volksgezondheid primair worden geregeld in andere wetgeving waaronder de Wet milieubeheer, geeft het advies geen grond voor het oordeel dat de raad de gevolgen voor de volksgezondheid niet in redelijkheid als aanvaardbaar heeft kunnen aanmerken. Het rapport dat de resultaten bevat van het landelijk onderzoek door de Universiteit Utrecht waarnaar [appellanten] en anderen verwijzen dateert van na het bestreden besluit. Omdat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten, zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan het bedoelde onderzoek niet worden betrokken bij het voorliggende geschil. Gezien hetgeen hiervoor werd overwogen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet op publicatie van het rapport hoefde te worden gewacht.
Ten aanzien van de te verwachten geurhinder staat in het ten behoeve van het plan opgestelde milieueffectrapport dat de geurbelasting ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten op de dichtstbijzijnde woning Koopmanweg 15 daalt van 10,59 tot 7,97 ou/m3. Daarmee wordt voldaan aan de toepasselijke norm op grond van artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij van 8,0 ou/m3. Uit het milieueffectrapport en de nota van zienswijzen blijkt ook dat de geurbelasting door het bedrijf bepalend is voor de mate van geurhinder die bij woningen in de omgeving wordt ondervonden. Dit is door [appellanten] en anderen niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gezien het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onevenredige geurhinder in de omgeving van de veehouderij. Dat het aantal omwonenden dat enige mate van geurhinder zal ervaren naar verwachting gelijkblijft, zoals het advies van de GGD Fryslân vermeldt, brengt in het voorgaande geen verandering.
2.7. Van de zijde van de raad is ter zitting toegelicht dat al in de raadsvergadering van 23 oktober 2006 is besloten medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de door de varkenshouderij aan de Koopmanweg 30 gevraagde uitbreiding. Het standpunt van de raad dat verdere uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven in beginsel onwenselijk werd geacht is pas enkele jaren later, tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan "Buitengebied", ingenomen. Dat dit onjuist is hebben [appellanten] en anderen niet aannemelijk gemaakt. Gezien het eerdere principebesluit om uitbreiding van het bedrijf aan de Koopmanweg 30 mogelijk te maken en het feit dat de daarvoor benodigde planologische regeling al geruime tijd werd voorbereid heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen voor dit bedrijf een uitzondering te maken op het hiervoor weergegeven uitgangspunt aangaande uitbreiding van intensieve veehouderijen.
2.8. Voor het overige hebben [appellanten] en anderen zich beperkt tot het herhalen van de door hen ingediende zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Hetgeen [appellanten] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit, zoals door de raad toegelicht ter zitting, onjuist zou zijn.
2.9. In hetgeen [appellanten] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [5 appellanten], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012
568-718.