201012424/1/R4.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats], gemeente Westland,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 25 oktober 2010, kenmerk PZH-2010-215267417, heeft het college van gedeputeerde staten aan de raad van de gemeente Westland een aantal aanwijzingen gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 21 september 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Zwethstrook".
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2011, waar [appellant B], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door drs. L. Berkemeijer, werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, van de Wro, gelezen in samenhang met het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het college van gedeputeerde staten, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, aan de gemeenteraad een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld (hierna: reactieve aanwijzing). Het college van gedeputeerde staten vermeldt in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan haar toekomende bevoegdheden te beschermen.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het mogelijk maken van een herinrichting van het gebied de Zwethstrook als recreatiegebied.
Het Perceel [locatie] te [plaats]
2.3. Het college van gedeputeerde staten heeft aan de reactieve aanwijzing met betrekking tot het perceel [locatie] te [plaats], ten grondslag gelegd dat het herbestemmen van de recreatiewoning tot burgerwoning in strijd is met artikel 2 van de provinciale Verordening Ruimte (hierna: de Verordening), nu daarmee een burgerwoning wordt toegevoegd in het buitengebied. De open ruimte buiten de bebouwingscontour dient in beginsel te worden behouden voor landbouw, natuur en recreatie. Het gebied de Zwethstrook is op de functiekaart van de Provinciale Structuurvisie aangewezen als "Recreatiegebied". De Verordening bevat volgens het college van gedeputeerde staten geen regeling op grond waarvan een bestaande recreatiewoning kan worden omgezet in een burgerwoning.
2.3.1. [appellant A] en [appellant B] richten zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing, voor zover deze ziet op het plandeel "Wonen" en op het plandeel "Tuin", wat betreft hun perceel [locatie 2] te [plaats]. Zij betogen dat het college van gedeputeerde staten er ten onrechte van uit is gegaan dat de vigerende bestemming ter plaatse van het perceel een recreatieve woonbestemming is. Volgens [appellant A] en [appellant B] is van het bestemmen van een bestaande recreatiewoning tot burgerwoning geen sprake.
2.3.2. In reactie op het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat een bestaande recreatiewoning is herbestemd tot burgerwoning, heeft het college van gedeputeerde staten ter zitting toegelicht dat dit betoog juist is en dat hij ten onrechte een reactieve aanwijzing voor het desbetreffende perceel heeft gegeven.
Nu het college van gedeputeerde staten zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit voor zover daarbij een reactieve aanwijzing is gegeven aan het perceel [locatie] te [plaats] dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Ten aanzien van [appellant A] en [appellant B] dient het college van gedeputeerde staten op na te melden wijze tot vergoeding in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 25 oktober 2010, kenmerk PZH-2010-215267417, voor zover deze ziet op het perceel [locatie] te [plaats];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 882,92 (zegge: achthonderdtweeëntachtig euro en tweeënnegentig cent), gedeeltelijk toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. drs. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012