ECLI:NL:RVS:2012:BV7241

Raad van State

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108024/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor verbouwing tot appartementen in Hilversum

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum op 10 maart 2009 geweigerd om vrijstelling te verlenen voor de verbouwing van een woning aan de [locatie] te Hilversum tot drie appartementen, op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 30 juni 2009. De rechtbank Amsterdam heeft op 23 juni 2011 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 12 januari 2012 ter zitting is behandeld.

De appellant betoogde dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte de vrijstelling heeft geweigerd, en voerde aan dat er een grote behoefte is aan woningen in Hilversum. Hij stelde dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gebruik van het pand voor woondoeleinden niet mogelijk zou zijn, terwijl er wel begeleid wonen is toegestaan in de omgeving. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen, gezien de ongunstige ligging van het pand aan het spoor en de behoefte aan panden met een maatschappelijke bestemming.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van vrijstellingen en dat de rechter terughoudend moet toetsen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beslissing van het college om geen vrijstelling te verlenen niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien het gebruik van andere panden onder het overgangsrecht valt en niet vergelijkbaar is met de situatie van de appellant. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201108024/1/A1.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2011 in zaak nr. 09/3788 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college geweigerd om krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen voor het verbouwen van de woning aan de [locatie] te Hilversum (hierna: het pand) tot drie appartementen.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Kovácsèk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond met betrekking tot de Leefmilieuverordening 2005 ingetrokken, zodat deze geen bespreking behoeft.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Utrechtseweg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 1 (M1)".
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Maatschappelijke doeleinden 1 (M1)" bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. alsmede voor "woondoeleinden" daar waar dat op de plankaart staat aangegeven.
Tevens zijn deze gronden bestemd voor behoud van de ruimtelijke karakteristieken zoals omschreven in de beschrijving in hoofdlijnen (art. 6, lid 2.1).
Blijkens de plankaart is het perceel niet voorzien van de nadere aanduiding "woondoeleinden", zodat alleen het gebruik voor maatschappelijke doeleinden is toegestaan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het pand voor woondoeleinden. In dit verband betoogt hij dat volgens de toelichting bij het bestemmingsplan een functiewijziging naar de functie wonen altijd mogelijk is. Daarnaast voert hij aan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom het gebruik van zijn pand als woning bezwaarlijk is, terwijl ter plaatse wel begeleid wonen is toegestaan. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er behoefte bestaat aan panden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", nu er in Hilversum een grote leegstand is van panden met deze bestemming. [appellant] stelt in dit verband, onder verwijzing naar verklaringen van verschillende makelaars, dat hij tevergeefs heeft getracht om het pand te verhuren voor maatschappelijke doeleinden, maar dat hiervoor geen interesse bestaat, te meer nu het pand midden in een woonwijk ligt en slecht te bereiken is. Volgens [appellant] is het gebruik van het pand voor bewoning het meest doelmatige gebruik en is de woningbehoefte groot, zodat het college de vrijstelling had moeten verlenen.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht als uitgangspunt gehanteerd dat de beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan tot de bevoegdheden van het college behoort, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling niet te verlenen heeft kunnen komen. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen, gezien de ongunstige ligging van het pand aan het spoor en vanwege de behoefte aan panden met een maatschappelijke bestemming.
Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de langdurige leegstand van panden, waar [appellant] op wijst, met name betrekking heeft op grote kantoor- en bedrijfspanden waarvoor moeilijk nieuwe gebruikers te vinden zijn. Het pand van [appellant] is een kleiner pand, dat in het verleden conform de maatschappelijke bestemming is gebruikt als sportschool. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de onmogelijkheid een nieuwe huurder te vinden, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het pand niet conform de huidige bestemming kan worden gebruikt en dat een lange periode van leegstand zal volgen. Voorts is, anders dan [appellant] betoogt, de zogenoemde toverformule niet van toepassing. Zoals blijkt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2006 (zaak nr.
200508302/1) kan de zogenoemde toverformule slechts betrekking hebben op vrijstelling van een gebruiksvoorschrift in enge zin en kan deze niet mede betrekking hebben op bouwwerkzaamheden, waarvan in dit geval sprake is. Aan de omstandigheid dat in de toelichting bij het bestemmingsplan is opgenomen dat een functiewijziging naar wonen mogelijk is, komt niet de betekenis toe die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Hieruit volgt niet dat het college, na afweging van de betrokken belangen, niet mag weigeren aan een dergelijke functiewijziging medewerking te verlenen.
Voorts leidt de omstandigheid dat ter plaatse wel begeleid wonen is toegestaan niet tot het oordeel dat het college gehouden was om vrijstelling te verlenen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het pand, vanwege de nabijheid van de spoorlijn, uit oogpunt van geluidbelasting een minder gunstige locatie is voor bewoning. In dit verband heeft het college aangegeven dat het beleid er op is gericht om een toename van het aantal geluidgehinderde woningen te beperken.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van het college om vrijstelling te weigeren in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet optreedt tegen het overgangsrechtelijke woongebruik van de panden [locaties], terwijl de bedoeling van het overgangsrecht is om dat gebruik te beëindigen. Volgens [appellant] duidt dit erop, dat het college de bewoning van panden met een maatschappelijke bestemming toelaatbaar vindt.
2.4.1. Het gebruik voor bewoning van de panden [locaties] is op grond van het overgangsrecht toegestaan. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het college heeft geen bevoegdheid om met handhavend optreden het gebruik van de panden [locaties] voor bewoning te beëindigen. Hieruit en uit de omstandigheid dat het college geen actief beleid voert om dat gebruik anderszins te beëindigen, kan echter niet worden afgeleid dat het college dit gebruik toelaatbaar acht. Ook in dit opzicht is derhalve geen sprake van gelijke gevallen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012
17-651.