201106012/1/A3.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2011 in zaken nrs. 11/1241 en 11/1119 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Rotterdam,
Bij besluit van 5 november 2010 heeft het CBR het rijbewijs van [wederpartij] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 januari 2010 vernietigd en bepaald dat [wederpartij] nogmaals een oproep voor een onderzoek naar de geschiktheid ontvangt, zonder dat hij daarvoor opnieuw de kosten dient te betalen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het CBR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2012, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-van der Ark, werkzaam bij het CBR, en [wederpartij] zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 5 november 2010 heeft het CBR het rijbewijs van [wederpartij] voor alle categorieën ongeldig verklaard omdat hij niet heeft meegewerkt aan het hem opgelegde onderzoek naar de geschiktheid, nu hij niet is verschenen op het onderzoek en volgens het CBR niet is gebleken van een geldige reden van verhindering.
2.2. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de stelling van [wederpartij] dat hij geen afhaalbericht van Post NL heeft ontvangen voor de aangetekend verzonden en door het CBR retour ontvangen oproep voor het onderzoek, onvoldoende is om de ontvangst van het afhaalbericht niet aannemelijk te achten. Nu vaststaat dat [wederpartij] niet op het onderzoek is verschenen heeft het CBR naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat hij niet de vereiste medewerking aan het onderzoek heeft verleend. Gelet hierop was het CBR gehouden het rijbewijs van [wederpartij] ongeldig te verklaren, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft tevens geoordeeld dat het in dit geval evenredig is dat [wederpartij] een nieuwe oproep voor het onderzoek naar de geschiktheid ontvangt zonder dat hij daarvoor opnieuw de kosten dient te betalen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het CBR brieven soms aangetekend, soms niet-aangetekend en soms op beide wijzen heeft verzonden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat hij uit eigen ervaring weet dat de postverwerking en -bezorging door TNT Post (thans: Post NL) de afgelopen tijd in kwaliteit is afgenomen, zodat niet meer van een 100% juiste postbezorging kan worden uitgegaan. [wederpartij] heeft volgens de voorzieningenrechter niet meer kunnen doen dan stellen dat hij het afhaalbewijs niet heeft ontvangen, nu onderbouwing daarvan volgens de voorzieningenrechter schier onmogelijk is.
2.3. Het CBR betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het evenredig is dat [wederpartij] een nieuwe oproep voor een onderzoek naar de geschiktheid ontvangt zonder dat hij daarvoor de kosten hoeft te voldoen.
Het CBR acht het niet aannemelijk dat Post NL niet zorgvuldig zou hebben gehandeld en dat daardoor de brief van 28 september 2010 die de oproep voor het onderzoek bevatte, [wederpartij] niet heeft bereikt. Hierbij heeft het gewezen op de vaste werkwijze die Post NL hanteert bij een aangetekend verstuurde zending. Uit de verzendadministratie van het CBR en Post NL volgt dat de oproep van 28 september 2010 een dag later op het juiste adres is aangeboden. Omdat de oproep niet kon worden afgeleverd is op het adres een bericht achtergelaten met de mededeling dat deze kan worden afgehaald op het postkantoor, aldus het CBR.
2.4. Het CBR heeft bij het besluit van 5 november 2010 besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van [wederpartij] en dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Het CBR heeft in een begeleidende brief bij het besluit van 5 november 2010 uiteengezet op welke wijze [wederpartij] een nieuw rijbewijs kan aanvragen en aan welke verplichtingen hij dan dient te voldoen.
Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de vraag of het CBR gehouden is [wederpartij] op te roepen voor een nieuw onderzoek naar zijn geschiktheid zonder dat hij daarvoor opnieuw de kosten dient te voldoen, niet in deze procedure voorligt.
De Afdeling oordeelt ambtshalve dat de voorzieningenrechter, voor zover hij heeft bepaald dat het evenredig is dat [wederpartij] een nieuwe oproep ontvangt voor een onderzoek naar de geschiktheid zonder dat hij daarvoor opnieuw de kosten hoeft te betalen, buiten de omvang van het geding is getreden.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Nu [wederpartij] niet tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig heeft verklaard, is opgekomen, dient in hoger beroep te worden uitgegaan van de juistheid van dit oordeel. Gelet hierop zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 28 januari 2011 ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2011 in zaak nr. 11/1119;
III. verklaart het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 28 januari 2011, kenmerk 2010009903/BB, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012