ECLI:NL:RVS:2012:BV7094
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Afghanistan
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank de inbewaringstelling van een vreemdeling onrechtmatig heeft verklaard. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 14 november 2011, met het oog op zijn uitzetting naar Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, aangezien de vreemdeling pas op 11 mei 2012 bij de Afghaanse autoriteiten gepresenteerd kon worden. De minister had echter verzocht om een vervroeging van deze datum, maar de rechtbank vond dit onvoldoende om te concluderen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.
De Raad van State oordeelt in het hoger beroep dat de minister niet voorafgaand aan de inbewaringstelling had hoeven onderzoeken of de presentatie vervroegd kon worden. De minister is afhankelijk van de medewerking van de Afghaanse autoriteiten en de mogelijkheid bestaat dat de vreemdeling eerder gepresenteerd kan worden. De vreemdeling heeft bovendien niet voldaan aan zijn verplichting tot medewerking aan zijn terugkeer en heeft herhaaldelijk verklaard Nederland niet te willen verlaten. Onder deze omstandigheden komt het voor rekening en risico van de vreemdeling dat hij de presentatie in bewaring moet afwachten.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De Raad van State wijst het verzoek om schadevergoeding af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.