ECLI:NL:RVS:2012:BV6574

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107059/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en asbestverontreiniging in Zandvoort

Op 12 februari 2010 heeft de locoburgemeester van Zandvoort een besluit genomen tot toepassing van bestuursdwang vanwege de aanwezigheid van asbest in een pand aan de [locatie] te Zandvoort. Dit besluit hield in dat het pand gesloten en de toegang verzegeld moest worden vanwege gezondheidsrisico's. De kosten voor de uitvoering van deze bestuursdwang werden op de eigenaar, [appellant], verhaald. Het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort had eerder al kosten voor een asbestrisicoanalyse op [appellant] verhaald. Na een ongegrondverklaring van de bezwaren door de rechtbank Haarlem op 13 mei 2011, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 22 februari 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het besluit van 12 februari 2010, hoewel genomen door de locoburgemeester, niet onbevoegd was, omdat het bevoegdheidsgebrek was hersteld bij een later besluit van het college. De Raad oordeelde dat het college handhavend kon optreden, gezien de overtreding van de Bouwverordening Zandvoort 2009, die het verbiedt om stoffen te hebben die schadelijk zijn voor de omgeving.

[Appellant] voerde aan dat hij geen risicoanalyse kon laten uitvoeren omdat hij niet tijdig de resultaten van het onderzoek had ontvangen. De Raad van State oordeelde echter dat de informatie die [appellant] had ontvangen voldoende was om te begrijpen dat nader onderzoek noodzakelijk was. Ook werd geoordeeld dat de sluiting van zowel het magazijn als de winkelruimte gerechtvaardigd was, gezien de mogelijke besmetting met asbest. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201107059/1/A1.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 mei 2011 in zaak nrs. 10/4650 en 10/5305 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
1. Procesverloop
Op 12 februari 2010 heeft de locoburgemeester van Zandvoort het besluit van 11 februari 2010 tot toepassing van bestuursdwang ter zake van de aanwezigheid van asbest in het pand aan de [locatie] (lees: [.]) te Zandvoort (hierna: het pand) en het pand vanwege gezondheidsrisico's te sluiten en de toegang te verzegelen, op schrift gesteld en besloten de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang op [appellant] te verhalen.
Bij besluit van 21 april 2010 heeft het college de kosten van de asbestrisicoanalyse op [appellant] verhaald.
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft het college het door [appellant]s tegen deze besluiten gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door T. van der Kleij, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] is eigenaar van het pand en verhuurt dat aan een derde, die in het pand een kledingwinkel exploiteert. Op 6 januari 2010 zijn de bevindingen van een eerste onderzoek door Search Ingenieursbureau B.V. (hierna: Search) verricht in opdracht van het college, neergelegd in een rapportage. Hieruit kwam naar voren dat het (magazijn van het) pand mogelijk verontreinigd was met asbest. Daarom is [appellant] bij brief van 8 januari 2010 verzocht een risicoanalyse - waarmee een uitgebreide asbestinventarisatie wordt bedoeld - uit te voeren vóór 13 januari 2010. [appellant] heeft niet aan dat verzoek voldaan, waarna het gemeentebestuur bij brief van 4 februari 2010 heeft aangekondigd de risico-inventarisatie uit te laten voeren door Search op 5 februari 2010. De bevindingen van dat onderzoek, uitgevoerd op 5 februari 2010, zijn neergelegd in de rapportage "Asbestinventarisatie conform SC 540" van 8 februari 2010. Op pagina negen van die rapportage adviseert Search "op korte termijn de restanten en plafon[d]beplating in de magazijnruimte te laten saneren en tot die tijd de ruimte af te sluiten voor derden. Tevens wordt geadviseerd een NEN 2991 onderzoek in de naastgelegen ruimtes uit te voeren om een eventuele besmetting in die ruimtes in kaart te brengen." De locoburgemeester heeft bestuursdwang toegepast door het pand op 11 februari 2010 te sluiten en te verzegelen. Op 12 februari 2010 is dit besluit op schrift gesteld, tevens is in dat besluit aangegeven dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op [appellant] zouden worden verhaald en is aangegeven dat het pand weer in gebruik mocht worden genomen nadat [appellant] het zou hebben gesaneerd.
2.2. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende de last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 7.3.2, aanhef en onder b, van de Bouwverordening Zandvoort 2009 (hierna: de Bouwverordening), voor zover hier van belang, is het verboden in een bouwwerk stoffen te hebben of handelingen na te laten waardoor op voor de omgeving schadelijke wijze stof of irriterend materiaal wordt verspreid.
Ingevolge artikel 7.3.2, aanhef en onder c, van de Bouwverordening , voor zover hier van belang, is het verboden in een bouwwerk stoffen te hebben of handelingen na te laten waardoor gevaar wordt veroorzaakt.
Ingevolge de toelichting op artikel 7.3.2 van de Bouwverordening kan dit artikel onder meer wordt toegepast voor het verwijderen van asbest bevattende materialen of restanten hiervan die zich in een zodanige staat bevinden dat het risico op verspreiding van asbestvezels of -stof te vrezen valt.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 12 februari 2010 onbevoegd is genomen door de locoburgemeester en om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2006 in zaak nr.
200507275/1, terecht geoordeeld dat het bevoegdheidsgebrek dat kleeft aan het besluit van 12 februari 2010 moet worden geacht te zijn hersteld bij het nemen van het besluit van 28 juli 2010 door het college.
2.4. Vast staat dat is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7.3.2, aanhef en onder c, van de Bouwverordening, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij geen risicoanalyse kon laten verrichten. Daartoe voert hij aan dat het college hem niet tijdig de resultaten van het onderzoek door Search Ingenieursbureau B.V. (hierna: Search) heeft toegezonden en dat niet bekend is door wie en waar de monsters op 6 januari 2010 zijn genomen.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, hoewel [appellant] op dat moment geen inzage had in het volledige onderzoeksrapport van Search, de in de brief van 8 januari 2010 omschreven onderzoeksresultaten voldoende informatie bevatten, zodat reeds op grond van die informatie voor [appellant] duidelijk had kunnen en moeten zijn dat het verrichten van nader onderzoek naar de gezondheidsrisico's op de kortst mogelijke termijn de enige aangewezen weg was.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt eveneens tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de sluiting van zowel het magazijn als de winkelruimte niet in een redelijke verhouding stonden tot de daarmee gediende belangen nu alleen in het magazijn asbest is aangetroffen. In het rapport van het door Search op 5 februari 2010 verrichte onderzoek adviseert Search tot afsluiting van het magazijn en tot nader onderzoek naar eventuele besmetting in de naastgelegen ruimten. Weliswaar zijn de naast het magazijn gelegen ruimten reeds in het onderzoek betrokken, maar nu op basis van dit rapport niet duidelijk was dat deze besmettingsvrij waren, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot sluiting van zowel het magazijn als de winkelruimte. Daarbij is van belang dat de in de winkelruimte aanwezige kleding in het magazijn opgeslagen is geweest en dus mogelijk sporen van asbest kon bevatten en dat de toilet en de keuken van het pand alleen bereikbaar zijn via het magazijn. Dat in de winkel slechts één personeelslid aanwezig is, zodat zonodig gebruik kan worden gemaakt van de voorzieningen in het naastgelegen pand, maakt dat niet anders, omdat de aanwezigheid van een toilet en keuken in een naastgelegen pand niet als alternatief kan gelden.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de kosten van het onderzoek door Search niet op hem kan verhalen. Daartoe voert hij aan dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de door Search op 5 februari 2010 verrichte nadere inventarisatie door een ander bureau goedkoper kon worden uitgevoerd.
2.7.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, nu [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheid zelf een nadere inventarisatie uit te laten voeren, de gevolgen van het inschakelen van Search voor zijn rekening en risico komen. Overigens komt uit de interne memo van de gemeente van 31 augustus 2010 naar voren dat marktconform gefactureerd is, zodat geen aanleiding bestaat om het factuurbedrag te matigen.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
357-724.