201008013/1/R1.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Graetheidecomité, gevestigd te Born, gemeente Sittard-Geleen,
2. de [maatschap], gevestigd te Urmond, gemeente Stein,
appellanten,
de raad van de gemeente Stein,
verweerder.
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bramert-Noord" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010, en de maatschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], en de maatschap, vertegenwoordigd door ing. J.V.M. Aelmans, werkzaam bij Aelmans Ruimtelijke Ontwikkeling en Milieu, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.B.M. Lemmens, J.G.J.H. van der Schaft-Hendriks en J.C.M. Neilen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft de maatschap haar beroep ingetrokken voor zover gericht tegen het bestemmingsplan.
2.2. De raad betwist dat de stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestemmingsplan.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.2.2. Op grond van haar statutaire doelstelling komt de stichting op voor een goed leefklimaat in het Graetheidegebied, met meer aandacht voor natuur, milieu en recreatie en het tegengaan van de vestiging van industriële en andere activiteiten die hiermee in strijd zijn.
De raad stelt zich op het standpunt dat het Graetheidegebied volgens de algemene opvatting begint ten noorden van de Bergerweg in de gemeente Sittard-Geleen en dat het plangebied ten zuiden hiervan ligt. Op een door de stichting overgelegde kaart uit de Landschapsvisie Zuid-Limburg van de provincie Limburg strekt het Graetheidegebied zich daarentegen mede uit tot de gronden van het plangebied. Met deze kaart heeft de stichting aannemelijk gemaakt dat zij bij de formulering van haar doelstelling mede de tot het plangebied behorende gronden op het oog had, zodat deze gronden kunnen worden geacht te behoren tot het territoriale werkgebied van de stichting. Voorts bestaan de feitelijke werkzaamheden van de stichting onder andere uit het onderhouden van een website, het publiceren van nieuwsbrieven en het voeren van overleg met provinciale en plaatselijke politici en bedrijven.
Voorts betwijfelt de raad of het uitoefenen van invloed op woningbouw tot de doelstelling van de stichting behoort. De Afdeling volgt de raad niet, nu extra woningbouw invloed kan hebben op het leefklimaat in het Graetheidegebied.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de stichting niet als belanghebbende bij het bestemmingsplan kan worden aangemerkt.
2.3. Het bestemmingsplan "Bramert-Noord" voorziet in de herontwikkeling van de locatie Bramert-Noord, ten noorden van de kern Urmond, als woongebied met ruimte voor sportvelden, (groen)voorzieningen en bijbehorende infrastructuur. Het huidige gebruik is overwegend agrarisch met op een aantal plekken bebouwing, aldus de plantoelichting.
Het beroep van de stichting tegen het bestemmingsplan
2.4. Voor zover de stichting betoogt dat het bestemmingsplan niet past in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: het POL) en de rijksnota "Belvedère, beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting" van juli 1999, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan voornoemd beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting en de reactie op de zienswijze is expliciet aandacht besteed aan voornoemd beleid en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. Gelet hierop heeft de raad dit beleid in de belangenafweging betrokken. Overigens heeft de raad toegelicht dat de provincie met het plan kan instemmen.
2.5. De stichting betoogt dat de voorziene woningbouw niet past in de regiovisie "Ruimte voor nieuwe generaties; een nieuwe visie op de Westelijke Mijnstreek voor de periode 2009-2020" (hierna: de Regiovisie 2009).
Hierbij voert zij aan dat de regio gelet op de bevolkingskrimp een sloopopgave heeft en dat aan het bestemmingsplan geen regionaal woononderzoek ten grondslag is gelegd. Voorts kan Bramert-Noord gelet op onder meer de nabijgelegen A2 niet worden aangemerkt als een unieke woonlocatie, zodat deze locatie niet kan bijdragen aan de door de raad voorgestane herstructurering van de woningmarkt.
Voorts stelt de stichting zich op het standpunt dat woningbouw in Bramert-Noord volgens de Regiovisie 2009 nog tegen andere plannen dient te worden afgewogen.
Daarnaast vereist de Regiovisie 2009 dat nieuwbouw in een integrale aanpak met sloop gepaard gaat. De vaststelling van het plan heeft volgens de stichting niet volgens deze uitgangspunten plaatsgevonden. Voorts staat de haalbaarheid van de sloop niet vast gelet op de sloopkosten en gezien het feit dat woningcorporaties zich niet welwillend hebben opgesteld.
Verder is niet voldaan aan het vereiste uit de Regiovisie 2009 dat het landschap dezelfde omvang dient te behouden, aldus de stichting.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Bramert-Noord in de speerpunten van de Regiovisie 2009 is opgenomen als een unieke woonlocatie met een lage bebouwingsdichtheid en landschappelijke waarden als water en groen. Volgens de raad is het bestemmingsplan noodzakelijk om kenniswerkers aan te trekken. Verder zal het plan aan de hand van de woonbehoefte worden uitgewerkt, waarbij voor iedere te bouwen woning een bestaande woning wordt gesloopt. Hiervoor zijn met woningcorporaties afspraken gemaakt. Tevens is aan het plan het Woononderzoek 2009 ten grondslag gelegd, aldus de raad.
Gelet op het vorenstaande, en nu de voorziene woningen als afronding van de kern van Urmond aansluiten bij de bestaande bebouwing, is de woningbouwlocatie volgens de raad in overeenstemming met de Regiovisie 2009.
2.5.2. Het plan voorziet, voor zover van belang, in de bestemming "Wonen - Uit te werken".
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge lid 9.2, werkt het college van burgemeester en wethouders de in lid 9.1 beschreven bestemming, voor zover van belang, uit met inachtneming van de hierna vermelde uitwerkingsregels voor de inrichting van het plangebied:
a. het totaal aantal woningen binnen deze bestemming bedraagt maximaal 400;
c. naast de architectuur dragen het groen en materiaalgebruik in de openbare ruimte bij aan de hoogwaardige (beeld)kwaliteit van het plan. Bij het realiseren van nieuw groen dient het vastgestelde beeldkwaliteitkader als uitgangspunt;
f. bij de ontwikkeling van de woningen dient getoetst te worden aan de regionale woonmilieuvisie;
2.5.3. In de Regiovisie 2009 staat dat de Westelijke Mijnstreek onder meer bestaat uit de gemeente Stein en dat het chemiecluster een belangrijke drager is van de economie in dit gebied. De regio kent evenwel een vestigingsklimaat met weinig extra kwaliteiten om mensen van buiten de provincie aan de regio te binden. Voorts kan de demografische krimp een belemmering vormen voor de gewenste verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad. Om te voorkomen dat investeringen achterwege blijven en in de toekomst onvoldoende gekwalificeerd personeel voorhanden is, zijn in de Regiovisie 2009 vier speerpunten ontwikkeld.
Een van de speerpunten betreft de transformatie van de woningvoorraad door woningen te slopen en te herbouwen. Hierbij geldt dat geen uitbreiding van de woningvoorraad plaatsvindt. Voorts vindt bouwen en slopen plaats als één integrale aanpak, bestaande uit meerdere gebiedsontwikkelingen onder de regie van de overheid. Een deel van de nieuw te bouwen woningen kan worden gerealiseerd op locaties waar een uniek woonmilieu gerealiseerd kan worden op ruime, met het omliggende landschap verweven kavels, die aantrekkelijk zijn voor mensen van buiten de provincie. De Regiovisie 2009 noemt voor het landelijk woonmilieu de locatie Bramert-Noord.
Een ander speerpunt betreft het behouden van de omvang van het landschap. Tenzij sprake is van een ontwikkeling van essentieel belang voor de realisatie van de speerpunten dient het landschap minimaal dezelfde omvang te behouden en woningbouw en bedrijvenontwikkeling binnen het bestaande bebouwde gebied te blijven.
De onder handen projecten zullen aan de hand van de geformuleerde criteria worden beoordeeld. De verwachting is dat de besluitvorming over Bramert-Noord in 2009 kan zijn afgerond, aldus de Regiovisie 2009.
2.5.4. In de Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek 2008 (hierna: de Woonmilieuvisie 2008) staat, voor zover van belang, dat alle toe te voegen woningen beschouwd moeten worden als vervangende nieuwbouw en dat het woningbouwprogramma van de toekomst niet meer zozeer uit uitbreidingsplannen bestaat, maar nadrukkelijk in samenhang moet worden gebracht met sloopplannen.
2.5.5. Voor zover het betoog van de stichting, dat de regio gelet op de bevolkingskrimp reeds een sloopopgave heeft en dat aan het bestemmingsplan geen regionaal woononderzoek ten grondslag is gelegd, moet worden opgevat als een betoog dat geen behoefte aan het plan bestaat, overweegt de Afdeling als volgt.
De raad heeft aan het plan het Woononderzoek 2009 en de Regiovisie 2009 ten grondslag gelegd. Hierin staat dat de regio waarin het plangebied ligt weliswaar een woningoverschot heeft, maar dat het aanbod kwalitatief niet aansluit op de vraag, zodat behoefte bestaat aan sloop en vervangende nieuwbouw. De vervangende nieuwbouw waarin het plan voorziet past zowel wat betreft huur- als koopwoningen binnen het benodigde aantal nieuwe woningen volgens het Woononderzoek 2009.
Voor zover de stichting vanwege de inklemming tussen het kanaal, de A2 en het industrieterrein Chemelot betwist dat het plan voorziet in een uniek woonmilieu, als bedoeld in de Regiovisie 2009, overweegt de Afdeling dat niet valt in te zien hoe het kanaal een nadelige invloed op het woonmilieu kan hebben en dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de locatie nabij de A2 en het industrieterrein Chemelot uit een oogpunt van bereikbaarheid een voordeel is gelet op het oogmerk om gekwalificeerd personeel aan te trekken.
Voorts ziet de Afdeling, in de enkele niet nader onderbouwde stelling van de stichting in haar nader stuk dat het Woononderzoek 2009 is gebaseerd op een te lage respons en een te hoge welvaartsgroei, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het Woononderzoek 2009 heeft kunnen baseren.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, ondanks de bevolkingskrimp en de sloopopgave, behoefte bestaat aan de voorziene woningen.
2.5.6. Anders dan de stichting betoogt, volgt naar het oordeel van de Afdeling niet uit de Regiovisie 2009 dat woningbouw in Bramert-Noord nog tegen andere plannen dient te worden afgewogen. Hierbij overweegt de Afdeling dat in de Regiovisie 2009 staat dat een deel van de nieuw te bouwen woningen gerealiseerd kan worden op locaties waar een uniek woonmilieu gerealiseerd kan worden. Verder vermeldt de Regiovisie 2009 Bramert-Noord als de locatie voor het landelijke woonmilieu. Voorts is in de Regiovisie 2009 vermeld dat van een aantal projecten, waaronder woningbouw in Bramert-Noord, de verwachting is dat hiervoor besluitvorming kan plaatsvinden in overeenstemming met de Regiovisie 2009.
2.5.7. Ten aanzien van het betoog dat nieuwbouw in een integrale aanpak met sloop gepaard dient te gaan overweegt de Afdeling als volgt. In de Regiovisie 2009 staat dat bouwen en slopen één integrale aanpak wordt, bestaande uit meerdere gebiedsontwikkelingen, die onder de regie van de overheid worden uitgevoerd. Bramert-Noord is in dezelfde visie voor woningbouw aangewezen ten behoeve van de transformatie van de woningvoorraad.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet reeds thans concrete afspraken behoeven te zijn gemaakt voor de sloop van woningen, nu het plan voor de bouw van de voorziene woningen eerst dient te worden uitgewerkt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ingevolge artikel 9, lid 9.2, aanhef en onder f, van de planregels, bij de uitwerking van het plan dient te worden getoetst aan de regionale woonmilieuvisie. Ten tijde van het bestreden besluit betrof dit de Woonmilieuvisie 2008, waarin staat dat alle toe te voegen woningen beschouwd moeten worden als vervangende nieuwbouw en dat het woningbouwprogramma van de toekomst nadrukkelijk in samenhang moet worden gebracht met sloopplannen. Gelet hierop is gewaarborgd dat bij de uitwerking van het plan met de vereiste sloop rekening zal worden gehouden.
Thans is voldoende dat aannemelijk is dat bij de uitwerking van het plan de vereiste sloop ook mogelijk is. Voor zover de stichting heeft betoogd dat de woningcorporaties, die volgens de raad in ieder geval een deel van de sloop zullen moeten uitvoeren, niet met het onderhavige plan kunnen instemmen overweegt de Afdeling dat dit niet is gebleken. De woningcorporaties hebben tegen het plan geen zienswijze naar voren gebracht. Voorts heeft de raad toegelicht dat een regionaal sloop- en herstructureringsfonds wordt opgericht waaruit de sloopkosten in ieder geval gedeeltelijk worden betaald. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat bij de uitwerking van het plan onvoldoende rekening kan worden gehouden met de ingevolge de Regiovisie 2009 en de Woonmilieuvisie 2008 vereiste sloop van bestaande woningen.
2.5.8. De locatie Bramert-Noord is in de Regiovisie 2009 expliciet genoemd bij het speerpunt transformatie van de woningvoorraad. Een redelijke uitleg van de visie brengt met zich dat Bramert-Noord daarmee een ontwikkeling van essentieel belang is als bedoeld bij het speerpunt voor het behouden van de omvang van het landschap. Aangezien het plan onder deze uitzondering valt, bestaat geen strijd met het bij dit speerpunt geformuleerde uitgangspunt dat het landschap minimaal dezelfde omvang dient te behouden en woningbouw en bedrijvenontwikkeling binnen het bestaande bebouwde gebied dienen te blijven.
2.6. De stichting betoogt dat het plan, mede gelet op de voorziene geluidwal, kan leiden tot een onevenredige aantasting van de hoge landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitwerkingsregels waarborgen dat bij de uitwerking van het plan rekening wordt gehouden met de aanwezige natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. De woningen zijn juist op deze plek voorzien vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Hiertoe vindt uitwerking plaats in overeenstemming met het beeldkwaliteitkader waarmee invulling wordt gegeven aan weidewonen, waarmee landelijk wonen op ruime kavels tussen groen wordt bedoeld.
De gevolgen van de voorziene geluidwal zijn volgens de raad gering, gelet op de omvang van het plangebied en de reeds bestaande rijksweg A2.
2.6.2. In aanvulling op de in 2.5.2. weergegeven bestemmingsregeling voorziet het plan, voor zover van belang, tevens in de bestemmingen "Verkeer" en "Groen" en de volgende planregels.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor groenvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor verkeersdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge artikel 9, lid 9.2, werkt het college van burgemeester en wethouders de in lid 9.1 beschreven bestemming uit met inachtneming van de hierna vermelde uitwerkingsregels voor de inrichting van het plangebied:
g. met betrekking tot de in het gebied aanwezige natuurwaarden dient rekening te worden gehouden met de in het plangebied aanwezige natuurlijke waarden en de daarbij behorende randvoorwaarden, welke bij onderzoek zijn geconstateerd. De bestaande boomgaard en de bestaande bomenstructuur langs de Louisegroeveweg dienen te worden gehandhaafd;
2.6.3. Gelet op de plantoelichting en gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, bestaan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied uit het schaalcontrast van zeer open naar besloten, het groene karakter, het reliëf, de bestaande boomgaard, de bestaande bomenstructuur langs de Louisegroeveweg, de industrie- en poldermolen en een kapel uit 1848-1850.
De bestaande boomgaard en de bestaande bomenstructuur langs de Louisegroeveweg worden bij de uitwerking van het plan ingevolge artikel 9, lid 9.2, onder g, van de planregels gehandhaafd. Voorts houdt het college van burgemeester en wethouders ingevolge dat artikelonderdeel bij de uitwerking van het plan rekening met de in het gebied aanwezige natuurlijke waarden en de daarbij behorende randvoorwaarden. Verder heeft de raad zich ter zitting onweersproken op het standpunt gesteld dat de omgeving wat betreft de cultuurhistorische elementen, waaronder de molen, door de beoogde inpassing niet zal verslechteren.
Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene geluidwal slechts geringe gevolgen heeft voor het landschap, gelet op de omvang van het plangebied en gelet op de omstandigheid dat de geluidwal nabij de bestaande rijksweg A2 is voorzien.
Gelet op het hiervoor overwogene, en nu de woningen juist op deze plek zijn voorzien om ruime, met het omliggende landschap verweven kavels mogelijk te maken, heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij de voorziene woningen dan aan de gevolgen hiervan voor de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
2.6.4. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de stichting is ongegrond.
Het beroep van de maatschap tegen het exploitatieplan
2.7. De maatschap betoogt dat de inbrengwaarden niet door een onafhankelijke deskundige zijn getaxeerd, nu de in het taxatierapport genoemde deskundige in het voortraject namens de gemeente heeft onderhandeld om dezelfde gronden te verwerven met een voor de gemeente zo gunstig mogelijk resultaat.
Voorts zijn de gronden volgens haar ten onrechte niet getaxeerd op basis van volledige schadeloosstelling.
2.7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 augustus 2011 in zaak nr.
200906804/1/R1) dient aan de in een exploitatieplan opgenomen raming van de inbrengwaarde van percelen, ook als het exploitatieplan op onderdelen een globale inhoud heeft, als bedoeld in artikel 6.13, derde lid, van de Wro, in beginsel een door een onafhankelijke deskundige uitgevoerde taxatie ten grondslag te liggen.
Ter zitting heeft de raad bevestigd dat de betrokken deskundige namens de gemeente heeft onderhandeld om dezelfde gronden minnelijk te verwerven. Gelet op het vorenstaande kan de deskundige naar het oordeel van de Afdeling in het onderhavige geval niet als onafhankelijk worden aangemerkt, zodat de inbrengwaarden niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn geraamd.
Gelet hierop behoeft het betoog dat de gronden niet zijn getaxeerd op basis van volledige schadeloosstelling, wat daar verder ook van zij, geen bespreking meer.
2.8. De maatschap betoogt dat zij zich geen beeld heeft kunnen vormen van de redelijkheid van de kostensoorten verwervingen en schadeloosstellingen, bouw- en woonrijp maken en plankosten. Hierbij voert zij aan dat de raad geen voldoende specifieke onderbouwing heeft verschaft over de raming van deze kostensoorten. Voorts heeft de raad slechts twee weken gegeven om te reageren op de wel ter beschikking gestelde onderbouwing, aldus de maatschap.
2.8.1. Ingevolge artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro bevat een exploitatieplan een omschrijving van de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, sub 1 en 2, bevat een exploitatieplan een exploitatieopzet, voor zover nodig, bestaande uit een raming van de inbrengwaarden van de gronden, welke inbrengwaarden voor de toepassing van deze afdeling worden beschouwd als kosten in verband met de exploitatie van die gronden en een raming van de andere kosten in verband met de exploitatie, waaronder een raming van de schade die op grond van artikel 6.1 voor vergoeding in aanmerking zou komen.
Ingevolge het derde lid, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, kunnen de onderdelen van een exploitatieplan, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, voor gronden, waarvoor nog een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, moet worden vastgesteld, of waarvoor ingevolge de fasering geen bouwvergunning als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, kan worden verleend, een globale inhoud hebben.
Ingevolge artikel 6.15, eerste lid, wordt een exploitatieplan na inwerkingtreding ten minste eenmaal per jaar herzien totdat de in dat exploitatieplan voorziene werken, werkzaamheden en bouwwerken zijn gerealiseerd.
Ingevolge artikel 6.18 worden, voor zover van belang, uitgiftecategorieën vastgesteld met per onderscheiden categorie een basiseenheid, waarbij gewogen eenheden worden vastgesteld door elke basiseenheid te vermenigvuldigen met een per categorie vastgestelde gewichtsfactor.
2.8.2. Het exploitatieplan heeft op onderdelen een globale inhoud, als bedoeld in artikel 6.13, derde lid, van de Wro.
2.8.3. Het bestemmingsplan voorziet, voor zover van belang, in gronden waarvoor nog een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro moet worden vastgesteld. Gelet hierop kunnen ingevolge artikel 6.13, derde lid, van de Wro de onderdelen van het exploitatieplan, bedoeld in het eerste en tweede lid, een globale inhoud hebben. Dit brengt met zich dat diverse onderdelen van het exploitatieplan minder concreet kunnen zijn dan bij een gedetailleerd eindplan. Het exploitatieplan bevat een globale omschrijving van de uit te voeren werken en een globale raming van de andere kosten in verband met de exploitatie en daarmee mocht in dit geval worden volstaan. Voorts is het onderhavige exploitatieplan globaal vastgesteld wat betreft in ieder geval de ingevolge artikel 6.18 van de Wro vast te stellen uitgiftecategorieën, met bijbehorende basiseenheden en gewichtsfactoren. Bij één van de verplichte jaarlijkse herzieningen, als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, van de Wro, zullen deze onderdelen nader dienen te worden uitgewerkt.
Onder deze omstandigheden is verenigbaar met het bepaalde in artikel 6.13 van de Wro om te volstaan met een globale omschrijving van de uit te voeren werken en een globale raming van de andere kosten in verband met de exploitatie, als bedoeld in artikel 6:13, eerste lid, onder c, sub 2, van de Wro. Gelet op het vorenstaande behoefde de raad voor de ramingen van deze kostensoorten geen specifieke onderbouwingen te verschaffen.
2.9. De maatschap betoogt dat grondeigenaren ten onrechte als sluitpost worden beschouwd, nu de opbrengsten na aftrek van de kosten, marges en winstnemingen, beschikbaar komen voor grondeigenaren. De raad had de vergelijkingsmethode dienen toe te passen, terwijl voor de andere kosten taakstelling zou dienen te gelden, aldus de maatschap.
2.9.1. Voor zover het betoog dient te worden opgevat als gericht tegen toepassing van de residuele grondwaardeberekeningen bij de bepaling van de uitgifteprijzen wordt als volgt overwogen.
De opbrengsten als bedoeld in artikel 6.2.7, van het Besluit ruimtelijke ordening bestaan thans, voor zover van belang, uit de ramingen van de uitgifte van de gronden in het exploitatiegebied (hierna: de uitgifteprijzen).
Met betrekking tot de uitgifteprijzen staat in het exploitatieplan onder het kopje 'Opbrengsten' dat de grondprijzen voor de woningbouw zijn vastgesteld op basis van residuele grondwaardeberekeningen en op basis van referentieonderzoek.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2011 in zaak nr.
200905555/1/R1 en 200906452/1/R1, overweging 2.22.8, www.raadvanstate.nl) heeft de raad bij de vaststelling van de uitgifteprijzen een zekere mate van beleidsvrijheid, die enerzijds wordt begrensd doordat de uitgifteprijzen moeten passen bij de onderscheiden bestemmingen uit het bestemmingsplan en anderzijds doordat de vaststelling van de uitgifteprijzen, als onderdeel van de opbrengsten, moet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheid.
Gelet op voormelde beleidsvrijheid ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het vaststellen van de uitgifteprijzen geen residuele grondwaardeberekeningen heeft kunnen betrekken.
2.9.2. Voor zover het betoog dient te worden opgevat als gericht tegen de wijze waarop de inbrengwaarden zijn vastgesteld overweegt de Afdeling dat, anders dan de maatschap betoogt, in het taxatierapport staat dat de vergelijkingsmethode is toegepast.
2.9.3. Het betoog dat voor de andere kosten taakstelling dient te gelden kan reeds niet tot vernietiging leiden omdat het betoog niet nader is onderbouwd.
2.10. Gelet op hetgeen in 2.7.1 is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen de maatschap heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft het financiële deel van het exploitatieplan.
Het beroep van de maatschap is gegrond. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van de maatschap geen bespreking meer.
2.11. Gelet op de samenhang tussen het financiële deel van het exploitatieplan en de overige delen van het exploitatieplan, ziet de Afdeling aanleiding het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan geheel te vernietigen.
2.11.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2011 in zaak nr.
200904489/1/R1) bestaat in de samenhang tussen een bestemmingsplan en een gelijktijdig vastgesteld exploitatieplan op zichzelf geen aanleiding vanwege de vernietiging van het exploitatieplan eveneens het bestemmingsplan te vernietigen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de wet daartoe niet verplicht. Bovendien geldt ingevolge artikel 3.5 van de Wabo in samenhang bezien met artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo, een aanhoudingsverplichting wat betreft het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen ten behoeve van een activiteit waarop een exploitatieplan van toepassing is, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling is artikel 3.5 van de Wabo niet alleen van toepassing in geval van een gedeeltelijk vernietigd exploitatieplan, maar ook in geval van een geheel vernietigd exploitatieplan.
Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 3.5, derde lid, van de Wabo de aanhoudingsplicht doorbreken en een omgevingsvergunning verlenen.
2.12. Gelet op de vernietiging van het exploitatieplan en gelet op artikel 6.12 van de Wro dient de raad ofwel een nieuw exploitatieplan vast te stellen ofwel te besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, omdat inmiddels sprake is van een geval als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de Wro, waarin ingevolge dat artikellid geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld. De Afdeling zal een termijn bepalen waarbinnen de raad een van deze besluiten dient te nemen.
2.13. De raad dient ten aanzien van de maatschap op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de stichting bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de [maatschap] tegen het exploitatieplan gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Stein van 3 juni 2010 tot vaststelling van het exploitatieplan "Bramert-Noord";
III. draagt de raad van de gemeente Stein op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw exploitatieplan vast te stellen ofwel te besluiten geen exploitatieplan vast te stellen;
IV. verklaart het beroep van de stichting Stichting Graetheidecomité tegen het bestemmingsplan ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Stein tot vergoeding van bij de [maatschap] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Stein aan de [maatschap] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012