201104341/1/R3.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft het college het verzoek van [appellante] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming "Agrarische bedrijven" in de bestemming "Woningen" ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2010 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de rechtbank 's Hertogenbosch ingekomen op 20 december 2010, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2011. De rechtbank heeft het beroep naar de Afdeling doorgezonden, waar dit op 12 april 2011 is ingekomen.
Het college en [appellante] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2012, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door ir. A. Straathof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Aan het perceel [locatie] te [plaats] waarop het verzoek van [appellante] betrekking heeft, zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied 1999" de hoofdbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" en de detailbestemming "Agrarische bedrijven" toegekend. Gronden met deze detailbestemming zijn ingevolge artikel 3.1, onder A, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden ten behoeve van de uitoefening van een bestaand grondgebonden of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, met per bouwblok niet meer dan één agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 5.2, lid 5.2.8, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Agrarische bedrijven" wijzigen in de bestemming "Woningen", niet zijnde een recreatiewoning, met een aanduiding voor de klasse woning, met dien verstande dat:
- bij hergebruik geen onevenredige beperkingen voor agrarische bedrijven optreden;
- in het kader van hergebruik alle overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer de bebouwing tevens is bestemd tot "Cultuurhistorische waardevolle bebouwing en elementen";
- het bedrijf ophoudt te bestaan;
- in gebieden die op plankaart 3 zijn aangeduid als "Agrarisch ontwikkelingsgebied", "Agrarisch verbredingsgebied" en "Agrarisch verwevingsgebied" aangetoond moet worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet mogelijk is.
2.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu [appellante] nadrukkelijk te kennen heeft gegeven de voormalige bedrijfsbebouwing op het perceel niet te zullen slopen, niet kan worden voldaan aan de in artikel 5.2, lid 5.2.8, van de planvoorschriften gestelde voorwaarde dat alle overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het heeft het verzoek tot vaststelling van een wijzigingsplan om die reden afgewezen.
2.3. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte onder het begrip overtollige bedrijfsbebouwing als bedoeld in artikel 5.2, lid 5.2.8, van de planvoorschriften voormalige bedrijfsbebouwing verstaat. Volgens [appellante] wordt het begrip overtollig niet gedefinieerd in de planregels. In artikel 5.2, lid 5.2.8, van de planvoorschriften staat voorts niet boven welke maat of hoeveelheid van overtollige bedrijfsbebouwing moet worden gesproken, of dat een gebouw overtollig is wanneer dit niet in overeenstemming met de nieuwe bestemming is te gebruiken. [appellante] wenst het bedrijfsgebouw dat aan de bedrijfswoning is gebouwd aan te wenden voor woningsplitsing. De twee overige bedrijfsgebouwen wenst [appellante] te laten staan om zo de hele boerderij in stand te houden en deze kunnen als bijgebouwen worden gebruikt, aldus [appellante].
2.3.1. Op het perceel [locatie] staat een bedrijfswoning met een daaraan verbonden bedrijfsgebouw en twee vrijstaande bedrijfsgebouwen. De planvoorschriften voorzien weliswaar niet in een definitie van het begrip overtollige bedrijfsbebouwing maar de betekenis van dit begrip vloeit voort uit de planvoorschriften. Bij een wijziging van de bestemming "Agrarische bedrijven" in de bestemming "Woningen" als bedoeld in artikel 5.2, lid 5.2.8, van de planvoorschriften en een daarmee gepaard gaand gewijzigd gebruik worden de bedrijfsgebouwen overtollig, want wat betreft oppervlakte ruimer dan nodig voor de woonbestemming.
Voor zover [appellante] bijgebouwen wenst ten behoeve van de woonbestemming, overweegt de Afdeling dat de twee bedrijfsgebouwen die thans op het perceel van [appellante] staan en die zij als bijgebouwen wil gebruiken, een totale oppervlakte hebben van ongeveer 290 m². Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, wordt deze oppervlakte aan bijgebouwen in het gemeentelijke beleid niet passend geacht voor een woonbestemming. Dit is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.
Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met het niet slopen van deze bedrijfsgebouwen niet wordt voldaan aan de in artikel 5.2, lid 5.2.8, van de planvoorschriften gestelde voorwaarde dat in het kader van hergebruik alle overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt.
2.4. Voorts stelt [appellante] dat het college door niet te wachten op het in opdracht van [appellante] verrichte onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van de bedrijfsgebouwen op haar perceel heeft gehandeld in strijd met een op 14 april 2010 gemaakte afspraak met de betrokken wethouder hierover.
2.4.1. Voor zover [appellante] betoogt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens het college verwachtingen zijn gewekt dat met het nemen van een besluit op haar verzoek zou worden gewacht op het in opdracht van [appellante] verrichte onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van de bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie]. In het gesprek dat tussen de wethouder en [appellante] heeft plaatsgevonden is [appellante] erop gewezen dat een onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van de bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie] er niet voor kan zorgen dat wordt voorzien in de uitzondering van de voorwaarde dat overtollige bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Bovendien vond, zoals [appellante] ter zitting te kennen heeft gegeven, het gesprek plaats in het kader van het destijds nog vast te stellen bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2010". Gelet op het voorgaande heeft het college het bestreden besluit, waarbij het bezwaar tegen het besluit op het verzoek ongegrond is verklaard, op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel genomen.
Met het college stelt de Afdeling zich op het standpunt dat een onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van de bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie] er niet voor kan zorgen dat wordt voorzien in de uitzondering van de voorwaarde dat overtollige bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Als voorwaarde in artikel 5.2.8 van de planvoorschriften is immers gesteld dat in het kader van hergebruik alle overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer aan deze bebouwing tevens de dubbelbestemming "Cultuurhistorische waardevolle bebouwing en elementen" is toegekend. Aan de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie] is deze dubbelbestemming niet toegekend. [appellante] heeft tegen het ontbreken van de dubbelbestemming "Cultuurhistorische waardevolle bebouwing en elementen" noch tegen voormelde voorwaarde uit artikel 5.2.8 van de planvoorschriften ten tijde van belang beroep ingesteld.
2.5. Voor zover [appellante] stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling als volgt. Ten aanzien van de door [appellante] gemaakte vergelijking met andere plannen wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat in die situaties agrarische bestemmingen in een nieuw bestemmingsplan zijn vervangen door een woonbestemming en het hier een wijzigingsplan betreft. Bij het toekennen van een woonbestemming in een nieuw bestemmingsplan hoefde niet te worden voldaan aan de in artikel 5.2, lid 5.2.8, van de planvoorschriften opgenomen voorwaarde dat overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012