200909987/1/R4.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te America, gemeente Horst aan de Maas,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Melderslo, gemeente Horst aan de Maas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Melderslo, gemeente Horst aan de Maas,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
4. [appellant sub 4], wonend te Lottum, gemeente Horst aan de Maas,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Horst, gemeente Ermelo,
6. [appellante sub 6], gevestigd te Melderslo, gemeente Horst aan de Maas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Melderslo, gemeente Horst aan de Maas,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V., gevestigd te Sint Philipsland, gemeente Tholen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ManStal Vleesproductie B.V., gevestigd te Sint Hubert, gemeente
Mill en Sint Hubert,
9. [appellant sub 9], wonend te Horst, gemeente Ermelo,
10. [appellant sub 10], wonend te America, gemeente Horst aan de Maas,
11. [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 11]), wonend te Hegelsom, gemeente Horst aan de Maas,
12. de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie N.V.), gevestigd te Groningen,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. (hierna: Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V.), gevestigd te Horst, gemeente Ermelo,
14. [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B], gevestigd te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Deel 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2009, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2010, [appellante sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2010, [appellante sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2010, Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2010, ManStal Vleesproductie B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2010, [appellant sub 9] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, [appellant sub 10] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, [appellant sub 11] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, Gasunie N.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2010, en [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2011, beroep ingesteld.
[appellante sub 5] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 10 februari 2010. [appellant sub 9] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 februari 2010, ManStal Vleesproductie B.V. heeft het beroep aangevuld bij brief van 15 februari 2010.
[appellante sub 5], Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V., ManStal Vleesproductie B.V., [appellant sub 9], [appellant sub 10], Gasunie N.V., [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door A.A.T. Stoffels, werkzaam bij Arvalis Juristen, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door A.A.J. Meester, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door A.A.T. Stoffels, voornoemd, [appellante sub 6], vertegenwoordigd door A.A.T. Stoffels, voornoemd, Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V., vertegenwoordigd door W. van Alphen, bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, ManStal Vleesproductie B.V., vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, voornoemd, [appellant sub 9], vertegenwoordigd door A.A.T. Stoffels, voornoemd, [appellant sub 10], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V., vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Apeldoorn, advocaat te Venlo, [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B], vertegenwoordigd door [appellante sub 14B], bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad vertegenwoordigd door drs. L.I.E.P. Savelkoul en drs. C.J.G. Riga, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellante sub 5] het beroep ingetrokken, voor zover dat is gericht tegen de weergave van de bestaande bebouwing op haar perceel op de verbeelding.
[appellante sub 6] heeft ter zitting haar beroep met betrekking tot de percelen nabij de hoek Speulhofsbaan en de Americaanseweg ingetrokken.
2.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 11] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 11] is niet-ontvankelijk.
2.3. Het beroep van Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "bouwvlak" voor zover betrekking hebbend op de percelen Schengweg 5 en 7 steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
[appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] hebben het beroep niet binnen de termijn ingesteld.
In artikel 3.8, derde lid, van de Wro, zoals dit thans luidt, is vermeld dat in afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Awb op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan artikel 3:44 van de Awb van toepassing is. Deze regeling is in werking getreden op 15 juli 2009 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008. Op grond van artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb dient de raad degene die over het ontwerp een zienswijze naar voren hebben gebracht een exemplaar van het vaststellingsbesluit toe te zenden.
2.4.1. [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] hebben bij de raad een zienswijze over het ontwerp ingediend. De raad heeft [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] geen exemplaar van het vaststellingsbesluit toegezonden. Hoewel [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] in beginsel gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat zij persoonlijk een kennisgeving van het vaststellingsbesluit ontvangen, ziet de Afdeling in de omstandigheden van dit geval aanleiding de termijnoverschrijding niet verschoonbaar te achten. De Afdeling ziet hiervoor een aanknopingspunt in de in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro neergelegde termijn van 12 weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpplan waarbinnen de raad dient te beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Hoewel dit geen fatale termijn, maar een termijn van orde betreft, hadden [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] in die termijn aanleiding moeten zien om binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de termijn van de terinzagelegging van het ontwerpplan bij de raad te informeren naar de voortgang van de procedure.
[appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] zijn naar eigen zeggen 18 maanden na het verstrijken van de termijn van de terinzagelegging van het ontwerpplan en bijna 16 maanden na vaststelling van het plan, door het raadplegen van de internetpagina van de gemeente, op de hoogte geraakt van het vaststellingsbesluit en hebben vervolgens onverwijld beroep ingesteld.
Een termijn van 18 maanden acht de Afdeling in dit geval niet redelijk, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Het beroep van [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] is niet-ontvankelijk.
2.5. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied tussen de kernen America, Meterik, Hengelsom, Horst en Melderslo. In het plan is beoogd de bestaande legale situatie vast te leggen.
2.6. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke- en natuurwaarden" voor zover betrekking hebbende op zijn perceel [locatie 1] te America en betoogt dat dit perceel de bestemming "Woondoeleinden" had moeten krijgen. In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1997" had het perceel een woonbestemming. Hij stelt dat voor dit perceel van rechtswege een reguliere bouwvergunning eerste fase is verkregen. Deze rechtstreekse bouwtitel had in het plan moeten worden opgenomen. Tevens betoogt [appellant sub 1] dat het besluit niet in stand kan blijven omdat in de zienswijzennota in het geheel niet is ingegaan op zijn zienswijze ten aanzien van dit punt.
2.6.1. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat inmiddels het standpunt wordt ingenomen dat het perceel [locatie 1] een woonbestemming dient te krijgen. Voor het perceel is een bouwvergunning tweede fase verleend en de vergunde situatie zal de raad in een partiële herziening opnemen.
2.6.2. De raad is in de zienswijzennota niet op de zienswijze van [appellant sub 1] ten aanzien van het perceel [locatie 1] ingegaan. Ook overigens is niet gebleken dat de raad de zienswijze bij de voorbereiding van het vaststellingsbesluit heeft betrokken. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met de krachtens artikel 3:2 van de Awb bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid tot stand gekomen. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke- en natuurwaarden" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] te America.
[appellant sub 3A] en [appellant sub 3B]
2.7. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "agrarische bouwkavel" die aan het perceel [locatie 2] te Horst is toegekend. Zij betogen dat aan deze gronden de bestemming "Woondoeleinden" had moeten worden toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat het pand op het perceel eind jaren '90 met bouwvergunning is verbouwd tot woonhuis en dat de aanvraag van de bouwvergunning aangemerkt had moeten worden als een verzoek om vrijstelling van het toen geldende bestemmingsplan. Zij gebruiken het huis al 15 jaar als woning en stellen dat dit gebruik op grond van het conserverende karakter van het plan positief bestemd had moeten worden.
2.7.1. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het perceel [locatie 2], gezien de feitelijke situatie, de bestemming "Wonen" had moeten krijgen.
2.7.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "agrarische bouwkavel" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2], niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.8. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "agrarisch bouwkavel" voor zover betrekking hebbende op zijn perceel [locatie 3], te Lottum. [appellant sub 4] betoogt dat op de gronden de bestemming "Woondoeleinden" zou moeten rusten, zoals in het voorontwerpplan was neergelegd. Gesteld wordt dat de woning als gevolg van de aankoop in 2003 niet langer bij het naastgelegen agrarische bedrijf behoort en in 2004 met bouwvergunning is verbouwd tot burgerwoning met kantoor.
2.8.1. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting gesteld dat sprake is van een omissie en dat de vergunde situatie in de partiële herziening van het plan zal worden opgenomen.
2.8.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "agrarisch bouwkavel", voor zover betrekking hebbende op het perceel [locatie 3] te Lottum, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.9. Gasunie N.V. betoogt dat een drietal gastransportleidingen en de bij de gasleidingen behorende beschermingszone van 4 meter aan weerzijden van het hart van de leiding ten onrechte niet op de verbeelding zijn opgenomen. Voorts stelt Gasunie N.V. dat in artikel 19.1 van de planregels de gasleidingen en de bijbehorende beschermingszone van 4 meter aan weerzijden van het hart van de leiding niet zijn opgenomen. Ten slotte voert Gasunie N.V. aan dat in artikel 19.4 van de planregels ten onrechte niet is bepaald dat voor de opslag van goederen en de aanleg van waterlopen een aanlegvergunning is vereist. Gasunie N.V. betoogt dat de gasleidingen en beschermingszones planologisch dienen te worden beschermd ter voorkoming van onveilige situaties.
2.9.1. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat de gastransportleidingen niet in de planregels en de verbeelding zijn opgenomen en toegelicht dat dit hersteld zal worden in een afzonderlijk plan.
2.9.2. In de nota van beantwoording van de zienswijzen heeft de raad vermeld dat het plan naar aanleiding van de zienswijze van Gasunie N.V. wordt aangepast. In het raadsbesluit staat dat de raad heeft ingestemd met de beantwoording van zienswijzen. Niet in geschil is dat de verbeelding en artikel 19 van de planregels niet zijn aangepast. De planregels en de verbeelding stemmen derhalve in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling. De Afdeling ziet daarom aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de gasleidingen, zoals weergegeven op de kaart bij de zienswijze van Gasunie N.V., niet met een strook van 4 m aan weerzijden op de verbeelding zijn weergegeven met de dubbelbestemming "Leidingen" en voor zover artikel 19 van de planregels geen omschrijving van gasleidingen bevat met een bijbehorend beschermend aanlegvergunningenstelsel.
[appellante sub 5], [appellant sub 9] en Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V.
De plandelen met de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden" en de aanduiding "potentieel beekdal"
2.10. [appellante sub 5] en [appellant sub 9] kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden" en de aanduiding "potentieel beekdal" die aan hun gronden zijn toegekend. Zij betogen dat door het aan de aanduiding gekoppelde aanlegvergunningenstelsel de ontwikkelingsmogelijkheden van hun bedrijven worden beperkt. Zowel op de gronden van [appellante sub 5] ten noorden van het perceel Schengweg 6 te Horst, als op de gronden van [appellant sub 9] aan de [locatie 4] te Melderslo zijn volgens hen geen landschappelijke- of natuurwaarden, dan wel een potentieel beekdal aanwezig. Zij betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht nu de begrenzing van de potentiële beekdalen als een vaststaand gegeven is overgenomen uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: POL). De raad heeft zich ten onrechte gebonden gevoeld aan het provinciale beleid.
Verder betogen zij dat de aanduiding "potentieel beekdal" in strijd is met het beleid van het waterschap Peel en Maasvallei (hierna: waterschap) nu geen maatregelen zijn voorzien ter vernatting van het gebied en de aanduiding niet nodig is voor het meanderen van de Grote Molenbeek. Hiertoe wijzen zij op een e-mail van het waterschap van 24 november 2011 waarin staat dat hun percelen niet binnen de gewenste beekdalzones vallen en daarom de aanduiding "potentieel beekdal" wat betreft de percelen van [appellant sub 9] en [appellante sub 5] niet nodig is. [appellante sub 5] betwijfelt in dit verband of het plan in het kader van het vooroverleg aan het waterschap is voorgelegd. Voorts is volgens [appellante sub 5] de aanduiding niet uitvoerbaar vanwege het ontbreken van plannen en financiële middelen om het gebied zodanig in te richten dat voldaan wordt aan de aanduiding.
Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "potentieel beekdal" die aan gronden in de nabijheid van het perceel Veld Oostenrijk 13 te Horst is toegekend. Volgens hen worden zij door die aanduiding beperkt in hun bedrijfsvoering.
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden" niet alleen is toegekend vanwege de aanwezigheid van een potentieel beekdal, maar ook vanwege de cultuurhistorische waarde van de desbetreffende gronden, het open karakter van het landschap waar de desbetreffende percelen deel van uitmaken, de aanwezigheid van de Grote Molenbeek in de omgeving van het perceel van [appellant sub 9] en de aanwezigheid van archeologische waarden - die ook buiten het Belvedère gebied voorkomen - en het zicht vanaf het perceel van [appellante sub 5] op waardevolle bomen in de omgeving. De aanduiding "potentieel beekdal" vloeit voort uit de door de provincie en het waterschap in het kader van het POL ontwikkelde Blauwe waarden kaart. De raad stelt dat het provinciale beleid met betrekking tot potentiële beekdalen wordt onderschreven en als gemeentelijk beleid is toegepast bij de vaststelling van het plan. De aanduiding "potentieel beekdal" is toegekend met het oog op het behoud en de bescherming van potentieel waterbergingsgebied en vanwege het belang om de Grote Molenbeek door het gebied te kunnen laten meanderen. De begrenzing van de aanduiding "potentieel beekdal" op de percelen van [appellant sub 9] en [appellante sub 5] is bij de vaststelling aangepast, waardoor de aanduiding slechts op een gedeelte van hun percelen ligt. De raad ziet geen reden om de aanduiding geheel te schrappen. Voorts is de aanduiding "potentieel beekdal" niet toegekend aan gronden van Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. Dat de aanduiding aan gronden in de nabijheid van hun perceel is toegekend, brengt geen beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. met zich.
2.10.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.5.1 van de planregels is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders sloten en kleine oppervlaktewateren te graven, dempen, of herprofileren en/of de bodem te egaliseren, vergraven, verlagen of op te hogen. De aanlegvergunning kan uitsluitend worden verleend als de potentiële waterbergingsfuncties van het potentieel beekdal niet onevenredig worden aangetast.
Ingevolge artikel 4, lid 4.5.2, aanhef en onder c, geldt het in lid 4.5.1 opgenomen verbod niet voor de werken of werkzaamheden die het normale beheer en/of onderhoud betreffen.
2.10.3. Het provinciale beleid met betrekking tot potentiële beekdalen dat als gemeentelijk beleid is toegepast bij de vaststelling van het plan is gericht op bescherming van de waterbergingsfunctie en de mogelijkheid om de Grote Molenbeek door het gebied te kunnen laten meanderen door middel van het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de uitvoerbaarheid van het plan in zoverre niet is gewaarborgd, nu de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden" en de aanduiding "potentieel beekdal" niet nopen tot het treffen van specifieke maatregelen, maar juist bewerkstelligen dat ontwikkelingen die de waterbergingsfunctie aantasten, kunnen worden tegengegaan. In dat verband voorziet het plan in een aanlegvergunningenstelsel. [appellante sub 5] en [appellant sub 9] hebben hun stelling dat zij door het aanlegvergunningenstelsel in hun belangen worden geschaad niet nader onderbouwd. In aanmerking genomen dat het verbod om zonder aanlegvergunning werkzaamheden uit te voeren niet geldt voor normaal beheer en onderhoud ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 9] en [appellante sub 5] door het plan in zoverre onevenredig in hun belangen worden geschaad. Nu de aanduiding niet noopt tot het treffen van specifieke maatregelen, leidt de omstandigheid dat het waterschap niet voornemens is maatregelen te treffen tot vernatting van het gebied niet tot het oordeel dat de raad de aanduiding "potentieel beekdal" niet in redelijkheid heeft kunnen toekennen. De e-mail van het waterschap van 24 november 2011 kan evenmin tot dat oordeel leiden, nu deze dateert van na de vaststelling van het plan, zodat de raad daarmee in de besluitvorming geen rekening heeft kunnen houden. Hierbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat het plan in het kader van het vooroverleg is voorgelegd aan het waterschap en het waterschap geen zienswijze omtrent de begrenzing van de potentiële beekdalen naar voren heeft gebracht. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de omstandigheid dat [appellante sub 5] en [appellant sub 9] de landschappelijke en natuurwaarden van het gebied waarvan hun percelen deel uitmaken, zoals uiteengezet door de raad, niet hebben weersproken, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden" aan de gronden van [appellante sub 5] en [appellant sub 9] heeft kunnen toekennen.
Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. hebben niet nader onderbouwd op welke wijze zij door de aanduiding "potentieel beekdal" die aan de gronden in de nabijheid van hun perceel is toegekend in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aanduiding "potentieel beekdal" niet in redelijkheid aan de desbetreffende gronden heeft kunnen toekennen.
De beroepen van [appellante sub 5], [appellant sub 9] en Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. zijn in zoverre ongegrond.
Het bouwkavel op maat-principe
2.11. [appellant sub 9] betoogt dat zijn bouwkavel niet op doelmatige wijze is te benutten binnen de bestaande bedrijfsvoering. De raad heeft zijn voorstel voor vormverandering afgewezen vanwege de onterechte aanname dat hij zijn bouwvlak wenst uit te breiden.
Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. kunnen zich niet verenigen met de uitbreidingsmogelijkheid van 15% zoals in het plan is opgenomen. Zij wensen hun bedrijfsactiviteiten aan perceel Veld Oostenrijk 13 met 30% uit te breiden. Het plan voorziet voor een aantal bedrijven in een uitbreidingsmogelijkheid van meer dan 15% en op grond van provinciaal beleid is een uitbreiding van meer dan 15% mogelijk mits deugdelijk gemotiveerd. Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. achten het gelet op het voorgaande niet aanvaardbaar dat zij geen uitbreidingsmogelijkheid van meer dan 15% hebben gekregen.
2.11.1. De raad stelt dat de uitbreidingsmogelijkheid van 15% is gebaseerd op het provinciale "Bouwkavel op Maat plus"- beleid (hierna: BOM+ beleid). Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij dit beleid tot het zijne heeft gemaakt, met dien verstande dat per individueel geval een afweging is gemaakt in verband met het kunnen toekennen van reële uitbreidingsmogelijkheden aan agrarische bedrijven. De raad stelt dat het BOM+ beleid zich verzet tegen het toekennen van het door [appellant sub 9] gewenste bouwvlak en de door Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. gewenste uitbreiding. Op grond van dit beleid kunnen kleine uitbreidingen rechtstreeks worden toegestaan en kan alleen onder voorwaarden worden meegewerkt aan een verdere uitbreiding van het agrarische bouwvlak, waaronder ook vormverandering van het bouwvlak valt. Daarom zijn de agrarische bouwkavels niet voorzien van ruime uitbreidingsmogelijkheden.
2.11.2. In paragraaf 5.2.1 van de plantoelichting staat dat alle bestaande reële agrarische bedrijven een bouwvlak hebben gekregen. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding weergegeven met de aanduiding "agrarische bouwkavel". Bij de toedeling van de bouwkavels dient aan de basiseisen van het BOM+ beleid te worden voldaan. Hierbij is het uitgangspunt dat bij de omvang en begrenzing van de bouwkavel een reële maat dient te worden aangehouden, waarbij rekening is gehouden met een redelijkerwijs voorziene uitbreidingsbehoefte binnen de planperiode. Daarbij kan worden uitgegaan van een uitbreidingsmogelijkheid van de bestaande bebouwing van maximaal 15%.
In paragraaf 5.2.2 van de plantoelichting staat dat het BOM+ beleid een verdere bedrijfsontwikkeling mogelijk maakt in ruil voor een tegenprestatie ter verbetering van de gebiedskwaliteit. Het leveren van een dergelijke tegenprestatie is onder meer verplicht bij uitbreiding buiten de bestaande bouwkavelgrens. Een agrarische ondernemer die zich nieuw wil vestigen of zijn bedrijf wil uitbreiden, waarbij een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, moet een bedrijfsplan opstellen waarin de aard van de gewenste agrarische ontwikkeling en de effecten hiervan op de omgevingskwaliteit zijn aangegeven. De beoordeling van aanpassingen in de bouwkavel vindt in alle gebieden en voor alle bedrijfstakken plaats door middel van een BOM+ beoordeling.
2.11.3. [appellant sub 9] heeft niet nader onderbouwd dat het bouwvlak zoals in het plan is opgenomen, niet doelmatig te benutten is binnen de bestaande bedrijfsvoering. Evenmin heeft [appellant sub 9] de voornoemde procedure voor vormverandering van het bouwvlak doorlopen. Ook Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. hebben hun betoog dat een uitbreidingsmogelijkheid van 30% nodig is, niet nader onderbouwd en niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot vaststelling van de desbetreffende bouwvlakken. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
De plandelen met de bestemmingen "Bos" en "Natuur"
2.12. [appellante sub 5] en Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. betogen dat hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt door de plandelen met de bestemmingen "Bos" en "Natuur", voor zover betrekking hebbend op de gronden rondom de Gortmolen. Zij voeren daartoe aan dat vanwege de nabijheid van natuurwaarden een eventuele uitbreiding dient te worden beoordeeld in het kader van het BOM+ beleid. Het beperken van de uitbreidingsmogelijkheden is in strijd met het gemeentelijke beleid dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied niet ten koste mogen gaan van bestaande agrarische activiteiten. De raad heeft dat onvoldoende onderkend en de belangen van Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. onvoldoende meegewogen bij de vaststelling van het plan.
De bestemmingen "Bos" en "Natuur" zijn volgens [appellante sub 5] voorts te verstrekkend om de als gevolg van het project "glastuinbouw concentratiegebied Californië" (hierna: project Californië) aangetaste en vernietigde leefgebieden van de patrijs te compenseren, aangezien die gronden in het vorige plan een agrarische bestemming hadden. De bestemmingen "Bos" en "Natuur" voldoen bovendien niet aan de leefgebiedseisen van de patrijs. Ook is de verwezenlijking van de bestemmingen "Bos" en "Natuur" binnen de planperiode niet gewaarborgd vanwege het ontbreken van financiële middelen.
2.12.1. De raad stelt dat de bestemmingen "Bos" en "Natuur" aan de gronden zijn toegekend ter compensatie van aangetaste of vernietigde leefgebieden van de patrijs als gevolg van het project Californië, waarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan is vastgesteld. De provincie heeft de desbetreffende gronden als onderdeel van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur in stimuleringsplannen vermeld. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellante sub 5] niet in haar belangen wordt geschaad door de desbetreffende plandelen omdat de afstand tussen haar bouwvlak en die plandelen ongeveer 150 m bedraagt en zij geen nadelige gevolgen ondervindt van de toegekende bestemmingen. Evenmin worden Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. in hun belangen geschaad nu de bestemmingen "Bos" en "Natuur" die aan de desbetreffende gronden zijn toegekend geen gevolgen hebben voor hun bedrijfsvoering.
Voorts stelt de raad dat op grond van het BOM+ beleid voor elke uitbreiding waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is een BOM+ beoordeling dient te worden gemaakt, ongeacht de bestemming van de gronden. Voor zover Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. stellen dat hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt door de bestemming "Natuur" die aan het gebied rondom de Gortmolen is toegekend, is niet gebleken van concrete plannen waarmee rekening had moeten worden gehouden, aldus de raad.
2.12.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1 van de planregels zijn de gronden die op plankaart 1 zijn aangegeven met "Natuur", bestemd voor:
- behoud, herstel en versterking van landschappelijke aardkundige en natuurwaarden;
- op natuur gericht agrarisch grondgebruik;
- behoud en herstel van rust binnen het gebied;
- behoud en herstel van aanwezig reliëf.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1 zijn de gronden die op plankaart 1 zijn aangegeven met "Bos", bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, aardkundige en cultuurhistorische waarden.
2.12.3. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de bestemmingen reeds zijn verwezenlijkt. Gelet daarop faalt het betoog dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. Voorts heeft de raad toegelicht dat bij de inrichting van het gebied de kamsalamander en de patrijs als uitgangspunt zijn genomen, maar dat de gronden tevens geschikt zijn als leefgebied voor andere soorten. Uit de planregels volgt dat de bestemming "Natuur" op natuur gericht agrarisch gebruik mogelijk maakt. Gelet op de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch" is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een agrarische bestemming onvoldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de aanwezige natuurwaarden.
Aangezien [appellante sub 5] en Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. niet hebben bestreden dat op grond van het BOM+ beleid voor elke uitbreiding waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is een BOM+ beoordeling dient te worden gemaakt, ongeacht de bestemming van de gronden, is niet aannemelijk gemaakt dat zij in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt als gevolg van het plan in zoverre nu van concrete plannen niet is gebleken. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat in zoverre onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen.
2.12.4. In hetgeen [appellante sub 5] en Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellante sub 5] en Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. zijn ongegrond.
Het plandeel met de bestemming "Primair water"
2.13. [appellant sub 9] kan zich voorts niet verenigen met de bestemming "Primair water" die aan een tweetal waterlopen grenzend aan zijn landbouwgronden is toegekend. Hij voert hiertoe aan dat één van de waterlopen volgens het waterschap niet meer bestaat en dat de andere waterloop secundair water betreft.
2.13.1. De raad heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat de bestemming "Primair water" van de waterlopen niet meer actueel is en bij een herziening van het plan geschrapt kan worden.
2.13.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 9] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Primair water" zoals op de bij deze uitspraak behorende kaart 1 is weergegeven. Het beroep van [appellant sub 9] is voor het overige ongegrond.
ManStal Vleesproductie B.V.
2.14. ManStal Vleesproductie B.V. richt zich tegen de gewijzigde vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" wat betreft het perceel Nieuwenhofweg 4 te Melderslo voor zover daarbij het bouwvlak is verkleind. De door hem beoogde bedrijfsuitbreiding is niet mogelijk, nu het toegekende agrarische bouwvlak daarvoor te klein is. Uit het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen kan worden afgeleid waarom het bouwvlak is verkleind, terwijl bovendien door een medewerker van de gemeente is toegezegd dat een ruimer bouwvlak zou worden toegekend. ManStal Vleesproductie B.V. acht de gewijzigde vaststelling in zoverre dan ook onvoldoende gemotiveerd en in strijd met het vertrouwensbeginsel. ManStal Vleesproductie B.V. beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel omdat aan het tegenover zijn perceel gelegen perceel Broekhuizerdijk 53 een groter bouwvlak is toegekend.
2.14.1. In het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen die deel uitmaken van het besluit van de raad van 6 oktober 2009 is aangegeven dat de verbeelding wat betreft het bestreden plandeel is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. In hetgeen ManStal Vleesproductie B.V. heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft de aanduiding "agrarische bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" ter plaatse van het perceel Nieuwenhofweg 4 te Melderslo.
De Afdeling zal onder 2.27. bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, in stand kunnen worden gelaten.
2.15. ManStal Vleesproductie B.V. stelt voorts dat zijn bedrijf is wegbestemd op zijn perceel, nu dit niet is opgenomen in Bijlage 1 behorende bij artikel 3.2, onder e, van de planregels.
2.15.1. De raad heeft ter zitting erkend dat het bedrijf van ManStal Vleesproductie B.V. abusievelijk niet is opgenomen in voormelde bijlage. Nu het adres Nieuwenhofweg 4 te Melderslo hierin niet is opgenomen, is dit bedrijf ingevolge artikel 3.2, onder e, van de planregels niet toegestaan op het perceel. Nu de raad wel heeft beoogd om te voorzien in een planologische regeling die het bestaande gebruik mogelijk maakt, is het plan in zoverre in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het adres Nieuwenhofweg 4 te Melderslo niet is opgenomen in Bijlage 1 behorende bij artikel 3.2, onder e, van de planregels.
2.16. Het beroep van [appellante sub 6] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" wat betreft het perceel [locatie 5], kadastraal bekend als sectie U nummer 1117 te Melderslo. [appellante sub 6] betoogt dat de bestaande en vergunde bebouwing ter plaatse van het perceel [locatie 5] en het gebruik daarvan ten onrechte niet als zodanig is bestemd in het plan. Het betreft een woning, een beveiligingsbedrijf en een hondenkennel.
2.16.1. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat de woning, het beveiligingsbedrijf en de hondenkennel op perceel [locatie 5] ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd en dat dit alsnog zal gebeuren in de nog vast te stellen partiële herziening. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie 5] te Melderslo.
2.17. Het beroep van [appellant sub 10] is gericht tegen de aanduiding "agrarische bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke- en natuurwaarden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 6] te America. Hij wenst een groter agrarisch bouwvlak ten behoeve van de door hem beoogde bedrijfsontwikkeling en -uitbreiding. [appellant sub 10] beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel omdat aan twee naastgelegen percelen een groter bouwvlak is toegekend.
2.17.1. De raad stelt dat het BOM+ beleid zich verzet tegen het toekennen van het door [appellant sub 10] gewenste bouwvlak. Op grond van dit beleid kunnen kleine uitbreidingen rechtstreeks worden toegestaan en mag alleen onder voorwaarden aan een verdere uitbreiding van het agrarische bouwvlak worden meegewerkt. Nu bovendien niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen, is derhalve niet voorzien in ruime uitbreidingsmogelijkheden. Verder stelt de raad dat hij terughoudend is met het toekennen van een groter bouwvlak omdat het perceel van [appellant sub 10] in een open landschap ligt.
2.17.2. Het aan het perceel [locatie 6] toegekende bouwvlak omvat zowel de bestaande bebouwing als een onbebouwd deel waar het plan bij recht voorziet in een uitbreiding van de bestaande bebouwing met 15%, in overeenstemming met het BOM+ beleid. Bij de berekening van de bestaande bebouwing heeft de raad terecht niet de van het agrarische bouwvlak afgesplitste voormalige bedrijfswoning op het perceel [locatie 7] betrokken. [appellant sub 10] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de raad van het BOM+ beleid had moeten afwijken. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 10] ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan geen concrete uitbreidingsplannen had. Vast staat voorts dat [appellant sub 10] de procedure in het kader van het BOM+ beleid niet heeft gevolgd, waardoor geen beoordeling op basis van dit beleid heeft kunnen plaatsvinden. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat de door [appellant sub 10] genoemde situaties wat betreft de vergunde en de bestaande situatie verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Nu [appellant sub 10] dit niet heeft weersproken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien een groter bouwvlak toe te kennen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.18. [appellant sub 10] richt zich tegen de gewijzigde vaststelling van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor de voormalige bedrijfswoning op het perceel [locatie 7] te America. In het ontwerpplan had deze voormalige bedrijfswoning de bestemming "Agrarische doeleinden" en hij voert aan dat de burgerwoning de ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden van zijn naastgelegen bedrijf beperkt. Uit het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen kan worden afgeleid waarom de woonbestemming is toegekend aan het plandeel. [appellant sub 10] acht de gewijzigde vaststelling in zoverre dan ook onvoldoende gemotiveerd.
2.18.1. In het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen die deel uitmaken van het besluit van de raad van 6 oktober 2009 is aangegeven dat de verbeelding wat betreft het bestreden plandeel is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. In hetgeen [appellant sub 10] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie 7] te America.
De Afdeling zal onder 2.29. bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, in stand kunnen worden gelaten.
2.19. Het beroep van [appellant sub 10] is gericht tegen de aanduiding "agrarische bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 8] te America. Het plandeel maakt de door hem beoogde bedrijfsuitbreiding niet mogelijk, nu het agrarische bouwvlak daarvoor te klein is. Ook past de bedrijfswoning, waarvoor een bouwvergunning is verleend, niet binnen het toegekende agrarische bouwvlak, volgens [appellant sub 10].
2.19.1. De raad stelt dat het BOM+ beleid zich verzet tegen het toekennen van het door [appellant sub 10] gewenste bouwvlak. Op grond van dit beleid kunnen kleine uitbreidingen rechtstreeks worden toegestaan en mag alleen onder voorwaarden aan een verdere uitbreiding van het agrarische bouwvlak worden meegewerkt. Nu hem bovendien niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen, is het toegekende bouwvlak derhalve niet voorzien van ruime uitbreidingsmogelijkheden. De raad erkent evenwel dat de te bouwen bedrijfswoning op het perceel, anders dan hij heeft beoogd, niet past binnen het toegekende agrarische bouwvlak.
2.19.2. Het aan het perceel [locatie 8] toegekende bouwvlak omvat zowel de bestaande bebouwing als een onbebouwd deel waar het plan bij recht voorziet in een uitbreiding van de bestaande bebouwing met 15%, in overeenstemming met het BOM+ beleid. Niet is gebleken dat [appellant sub 10] ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan concrete uitbreidingsplannen had waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Vast staat voorts dat [appellant sub 10] de procedure in het kader van het BOM+ beleid niet heeft gevolgd, waardoor geen beoordeling op basis van dit beleid heeft kunnen plaatsvinden. [appellant sub 10] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de raad van het BOM+ beleid had moeten afwijken. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om aan het perceel een groter bouwvlak toe te kennen. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad evenwel erkend dat de te bouwen bedrijfswoning op het perceel niet past binnen het toegekende agrarische bouwvlak. Nu de raad dit wel heeft beoogd, is het plan in zoverre in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover het betreft de aanduiding "agrarische bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 8] te America.
Reindonkerweg ongenummerd
2.20. Het beroep van [appellant sub 10] is gericht tegen de aanduiding "agrarische bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel Reindonkerweg ongenummerd te America. Hij betoogt dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in een agrarisch bouwvlak op dat perceel. Volgens [appellant sub 10] heeft de raad geen rekening gehouden met een milieuvergunning ten behoeve van een agrarisch bedrijf die op 8 januari 2007 is verleend, noch met een verzoek om vrijstelling van het vorige plan.
2.20.1. De raad stelt dat aan het perceel terecht geen agrarisch bouwvlak is toegekend. Hoewel een milieuvergunning is verleend, kon in het kader van het plan geen concrete afweging worden gemaakt, aangezien geen bouwaanvraag is ingediend. Het vorige plan voorzag evenmin in een agrarisch bouwvlak. De raad is voorts niet bekend met een verzoek om vrijstelling.
2.20.2. Op 8 januari 2007 heeft het college van burgemeesters en wethouders een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) verleend aan [appellant sub 10] voor het houden van vleesvarkens en speenbiggen op het perceel Reindonkerweg ongenummerd. Gebleken is dat dit bedrijf ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet was opgericht.
2.20.3. In paragraaf 5.2.1 en 5.2.2 van de plantoelichting staat dat bestaande agrarische bedrijven met een reële bedrijfsomvang gericht op een bedrijfsmatige agrarische productie in de regel in aanmerking komen voor toekenning van een agrarisch bouwvlak. Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk. [appellant sub 10] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de raad van dat uitgangspunt had moeten afwijken. De verleende milieuvergunning kan niet tot een ander oordeel leiden, nu voor de vaststelling van het plan geen bouwaanvraag is ingediend zodat geen sprake was van concrete plannen waarmee de raad rekening had moeten houden. Evenmin is anderszins gebleken van concrete plannen, nu niet is gebleken dat [appellant sub 10] voor de vaststelling van het plan een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft ingediend. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien een bouwvlak in het plan op te nemen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.21. [appellant sub 10] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor het perceel [locatie 9] te America. Hij stelt dat de bestaande en vergunde situatie ter plaatse van dit perceel als zodanig had moeten worden bestemd. Hij wijst erop dat zijn zienswijze op dit punt gegrond is verklaard, maar dat de verbeelding niet is aangepast.
2.21.1. In het verweerschrift stelt de raad dat de vergunde situatie had moeten worden opgenomen in het plan en dat dit alsnog zal gebeuren in de partiële herziening.
2.21.2. In de zienswijzennota is geadviseerd om de vergunde situatie op te nemen in het nieuwe plan. In het raadsbesluit staat dat de raad heeft ingestemd met de beantwoording van de zienswijzen. De planregels en de verbeelding behorend bij het besluit van de raad tot vaststelling van het plan komen hier niet mee overeen, nu deze ten opzichte van het ontwerpplan ongewijzigd zijn vastgesteld. In hetgeen [appellant sub 10] aanvoert ziet de Afdeling daarom aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor het perceel [locatie 9] te America.
2.22. [appellant sub 10] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor het perceel [locatie 10] te Melderslo. Hij betoogt dat aan de toegangsweg op het perceel de bestemming "Verkeer" had moeten toegekend.
2.22.1. De raad heeft in zijn verweerschrift en ter zitting gesteld dat binnen de bestemming "Agrarische doeleinden" bestaande perceelsontsluitingen zijn toegestaan, zodat een aparte verkeersbestemming niet nodig is. Ook het bestaande gebruik van de toegangsweg door zwaar verkeer is planologisch toegestaan, aldus de raad.
2.22.2. Op grond van artikel 3.1. van de planregels, voor zover van belang, zijn de als "Agrarische doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor nader omschreven agrarische doeleinden waaronder paden en landwegen en bestaande perceelsontsluitingen. Gelet hierop is de bestaande ontsluitingsweg als zodanig bestemd en het bestaande gebruik daarvan toegestaan. Het betoog faalt.
2.23. [appellant sub 10] richt zich voorts tegen de gewijzigde vaststelling van het plan voor zover daarbij aan het perceel [locatie 10] de aanduiding "onbebouwde bouwkavel" is toegekend. Ter plaatse van deze aanduiding wenst hij een bouwvlak voor het daar aanwezige mestbassin en voor eventuele uitbreiding. Uit het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen kan worden afgeleid waarom de aanduiding is toegekend aan het plandeel. [appellant sub 10] acht de gewijzigde vaststelling in zoverre dan ook onvoldoende gemotiveerd.
2.23.1. In het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen die deel uitmaken van het besluit van de raad van 6 oktober 2009 is aangegeven dat de verbeelding wat betreft het bestreden plandeel is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. In hetgeen [appellant sub 10] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft de aanduiding "onbebouwde bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 10] te Melderslo.
2.24. [appellante sub 2] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" wat betreft de percelen U139, U143 en U493 ter plaatse van [locatie 11] te Melderslo. Zij betoogt dat voor deze percelen op de verbeelding weliswaar de aanduiding "ca (camping)" is opgenomen, maar dat deze aanduiding, noch haar bedrijf is opgenomen in de Staat van recreatiebedrijven behorend bij artikel 8.2.1. van de planregels. Hierdoor is de maximale omvang van het bebouwd oppervlak niet duidelijk, aldus [appellante sub 2]. Zij betoogt verder dat de aanduiding "ap (appartementen/pension)" ten onrechte ontbreekt in zowel de Staat van recreatiebedrijven als op de verbeelding. Ten slotte wenst zij een groter bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van de camping, waarvoor reeds vrijstelling is verleend. Hoewel haar zienswijze tegen het ontwerpplan op dit punt gegrond is verklaard, heeft de raad de verbeelding niet aangepast.
2.24.1. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat de vergunde situatie had moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan en dat dit alsnog zal gebeuren in de partiële herziening. Daarnaast heeft de raad in het verweerschrift en ter zitting erkend dat zowel het bedrijf van [appellante sub 2] als de aanduiding "ca (camping)" abusievelijk niet zijn opgenomen in de Staat van recreatiebedrijven. De raad stelt dat het bedrijf en deze aanduiding zullen worden opgenomen in de Staat van recreatiebedrijven in de nog vast te stellen partiële herziening. Ook zal de aanduiding "ap (appartementen/pension)" worden opgenomen in de herziening, aldus de raad.
2.24.2. [appellante sub 2] exploiteert op de percelen aan en nabij de Herenbosweg, kadastraal bekend als sectie U nummer 139, 143 en 493, te Melderslo een camping. Bij besluit van 17 oktober 2008 is vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend voor de uitbreiding van de camping. Deze vrijstelling was op het moment van vaststelling van het voorliggende plan onherroepelijk. De vrijstelling maakt het mogelijk om de bestaande camping uit te breiden tot 64 kampeerplaatsen, waarvan 20 seizoensplaatsen en 44 jaarstandplaatsen, om 3 appartementen ter plaatse van perceel U139 te realiseren, om bestaande voorzieningen aan te passen en te moderniseren en maakt voorts het gebruik van twee percelen U143 en U493 voor respectievelijk sport en spel en het weiden van paarden mogelijk.
Aan de drie percelen is in het plan de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduidingen "1BW (maximale aantal bedrijfswoningen)" en "ca (camping)" toegekend. Tevens is in het plan voor de percelen U139 en U493 een bouwvlak opgenomen.
2.24.3. Ingevolge artikel 8.1 van de planregels zijn de voor "Recreatieve doeleinden" aangewezen gronden onder meer bestemd voor recreatiebedrijven.
Artikel 8.2.1 luidt, voor zover thans van belang: "Op de gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bedrijven toegestaan als genoemd in de Staat van recreatiebedrijven als opgenomen in de bijlagen en aangeduid op plankaart 1."
Artikel 8.3.1 luidt, voor zover thans van belang: "Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van recreatieve voorzieningen passende bij de specifieke aanduidingen."
Ingevolge artikel 8.3.2, onder a, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
Ingevolge artikel 8.3.2, onder b, mag de bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen in totaal niet meer bedragen dan de voor het betreffende bedrijf in de Staat van recreatiebedrijven van artikel 8.2.1 vermelde maat, waarin de bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning niet is meegeteld.
2.24.4. Nu het bedrijf van [appellante sub 2] niet is opgenomen in de Staat van recreatiebedrijven behorend bij artikel 8.2.1 van de planregels, is dit bedrijf ingevolge dit artikel niet toegestaan op de desbetreffende percelen. De raad heeft dit niet onderkend, zodat het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het bedrijf van [appellante sub 2] niet is opgenomen in de Staat van recreatieve bedrijven behorend bij artikel 8.2.1 van de planregels.
De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Awb de raad op te dragen om binnen vier maanden met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen voor zover het betreft bovengenoemd planonderdeel.
2.24.5. Voorts is in de zienswijzennota geadviseerd de mogelijkheden die het voormelde vrijstellingsbesluit biedt op te nemen in het bestemmingsplan. In het raadsbesluit staat dat de raad heeft ingestemd met de beantwoording van de zienswijzen. Niet in geschil is dat de met vrijstelling vergunde situatie niet als zodanig is bestemd. Bovendien heeft de raad ter zitting en in het verweerschrift erkend dat hij de bestaande en vergunde situatie als zodanig heeft willen bestemmen. De planregels en de verbeelding stemmen derhalve in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling daarom aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover het niet voorziet in de aanduiding "ap (appartementen/pension)" en voor zover het betreft de aanduiding "bouwvlak" op het perceel U139 ter plaatse van [locatie 11] te Melderslo.
Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V.
2.25. Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. richten zich tegen de gewijzigde vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" wat betreft de percelen U628 en 1146 ter plaatse van Boomsweg 2a te Melderslo waarbij de aanduiding "0BW" is toegevoegd. Daardoor is geen bedrijfswoning toegestaan, terwijl een bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met de ter plaatse te vestigen regionale slachterij. Uit het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen kan worden afgeleid waarom de aanduiding is toegekend aan het plandeel. Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. achten de gewijzigde vaststelling in zoverre dan ook onvoldoende gemotiveerd.
2.25.1. In het raadsvoorstel, het raadsbesluit, noch de beantwoording van zienswijzen die deel uitmaken van het besluit van de raad van 6 oktober 2009 is aangegeven dat het vastgestelde plan in zoverre is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. In hetgeen Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover daarbij de aanduiding "0BW" is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" wat betreft de percelen U628 en 1146 ter plaatse van Boomsweg 2a te Melderslo.
De Afdeling zal onder 2.28. bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, in stand kunnen worden gelaten.
Slotconclusie ten aanzien van de beroepen van ManStal Vleesproductie B.V., [appellant sub 10] en Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V.
2.26. De beroepen van ManStal Vleesproductie B.V. en Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. zijn geheel en het beroep van [appellant sub 10] is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
De Afdeling ziet aanleiding om nader te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten en overweegt hiertoe het volgende.
2.27. In aanvulling op hetgeen met betrekking tot het beroep van ManStal Vleesproductie B.V. is overwogen onder 2.14.1, overweegt de Afdeling het volgende.
De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het plan een bouwvlak is toegekend in overeenstemming met het BOM+ beleid, waarbij is voorzien in een uitbreidingsmogelijkheid van de bestaande bebouwing met maximaal 15%. Het bouwvlak op het perceel Nieuwenhofweg 4 was in het ontwerpplan groter dan op grond van het voormelde beleid is toegestaan. Gelet daarop en in aanmerking genomen de omstandigheid dat ten tijde van het vaststellen van het plan geen concrete bouwplannen bekend waren, is het bouwvlak in het vastgestelde plan verkleind.
2.27.1. Niet in geschil is dat het aan het perceel Nieuwenhofweg 4 toegekende bouwvlak in overeenstemming is met het provinciale BOM+ beleid. Zoals hiervoor reeds uiteengezet, heeft de raad dat beleid onderschreven en als gemeentelijk beleid toegepast bij de vaststelling van het plan. Voorts is niet in geschil dat ManStal Vleesproductie B.V. voor de vaststelling van het plan geen concrete uitbreidingsplannen kenbaar heeft gemaakt bij de raad en de procedure voor verdere uitbreiding zoals omschreven onder 2.11.2 niet heeft doorlopen.
ManStal Vleesproductie B.V. heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de raad van dat beleid had moeten afwijken. Hiertoe overweegt de Afdeling dat ManStal Vleesproductie B.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in het door hem gewenste bouwvlak zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld nu ter zitting niet is komen vast te staan dat het aan het perceel Broekhuizerdijk 53 toegekende bouwvlak niet in overeenstemming is met het BOM+ beleid.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien het door ManStal Vleesproductie B.V. gewenste bouwvlak in het plan mogelijk te maken en ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, op dit punt in stand te laten.
In aanvulling op hetgeen onder 2.15.1 is overwogen, ziet de Afdeling voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb het perceel Nieuwenhofweg 4 toe te voegen aan Bijlage 1 behorende bij artikel 3.2., onder e, van de planregels en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht niet aannemelijk dat derde-belanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad.
2.28. In aanvulling op hetgeen met betrekking tot het beroep van Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. is overwogen onder 2.25.1, overweegt de Afdeling het volgende.
De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat bestaande bedrijfswoningen die afzonderlijk worden verkocht een woonbestemming kunnen krijgen als de milieusituatie dit toestaat, maar dat tegelijkertijd de mogelijkheid wordt ontnomen om bij het achtergebleven bedrijf een nieuwe bedrijfswoning op te richten. Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan is geconstateerd dat de voormalige bedrijfswoning op het perceel U655 afzonderlijk van de voormalige slachterij ter plaatse van Boomsweg 2a is verkocht. Nu deze woning in het plan als burgerwoning is bestemd, is het niet mogelijk om bij het achtergebleven voormalige agrarische bedrijf een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. Daarom is in het vastgestelde plan aan de desbetreffende percelen de aanduiding "0BW" toegekend, aldus de raad. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat in afwijking van dit uitgangspunt een nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd indien de noodzaak daarvan kan worden aangetoond. Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. hebben niet onderbouwd dat een bedrijfswoning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Gelet op het voorgaande heeft de raad de aanduiding "0BW" in redelijkheid kunnen toekennen aan de percelen Boomsweg 2 en ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, op dit punt in stand te laten.
2.29. In aanvulling op hetgeen met betrekking tot het beroep van [appellant sub 10] is overwogen onder 2.18.1, overweegt de Afdeling het volgende.
De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de voormalige bedrijfswoning in 2001 als burgerwoning is verkocht. De huidige eigenaar heeft verzocht de woning te bestemmen als burgerwoning. Uit de milieuwetgeving volgt dat dit geen belemmering vormt voor de varkenshouderij van [appellant sub 10] nu is voldaan aan de wettelijke afstandsnorm. Gelet daarop kon het pand als burgerwoning worden bestemd, aldus de raad.
2.29.1. Het beschermingsregime inzake geurhinder vanwege veehouderijen is neergelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv).
Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt als een geurgevoelig object aangemerkt een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wgv wordt een milieuvergunning geweigerd indien de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object de in het eerste lid genoemde normen overschrijdt. In afwijking van deze normen bedraagt ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij tenminste 50 meter indien het geurgevoelige object is gelegen buiten de bebouwde kom.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wgv, bedraagt de afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object, onverminderd artikel 3, ten minste 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
2.30. Niet in geschil is dat de voormalige bedrijfswoning bij het veehouderijbedrijf op perceel [locatie 7] in 2001 is verkocht aan een derde en daarom geen onderdeel meer uitmaakt van een veehouderij. De woning wordt, ongeacht de wijziging van de bestemming, in het kader van de Wgv aangemerkt als een voormalige bedrijfswoning. Op grond van de Wgv blijft de norm een afstand van ten minste 50 meter tussen de woning en het emissiepunt van de veestal bij het bedrijf van [appellant sub 10]. De raad heeft onweersproken gesteld dat de afstand tussen de woning en het emissiepunt van de veestal bij het bedrijf van [appellant sub 10] meer dan 50 meter bedraagt en dat de afstand tussen de gevel van de veestal bij het bedrijf van [appellant sub 10] en de woning 25 meter bedraagt.
Gelet op het voorgaande brengt het toekennen van de bestemming "Woondoeleinden" geen wijziging in de normen die gelden op grond van de Wgv. Gelet daarop wordt [appellant sub 10] ten gevolge van het plan in zoverre niet verder in eventuele toekomstige uitbreidingsmogelijkheden beperkt en ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, op dit punt in stand te laten.
2.30.1. Naar aanleiding van het verzoek van [appellant sub 10] om het onder 2.19.2 geconstateerde gebrek te laten herstellen door toepassing te geven aan artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, overweegt de Afdeling dat zij hiertoe geen aanleiding ziet. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het gebrek zal worden hersteld in een nog vast te stellen partiële herziening.
2.31. In aanvulling op hetgeen met betrekking tot het beroep van [appellant sub 10] is overwogen onder 2.23.1, overweegt de Afdeling het volgende.
De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het mestbassin een noodmestbassin betreft dat in 2005 is aangelegd ten behoeve van bedrijven die met de varkenspest geconfronteerd werden. Uitgangspunt was dat dit mestbassin binnen een jaar zou worden verwijderd. Er loopt momenteel een handhavingsprocedure tegen [appellant sub 10] om het mestbassin te verwijderen. Om tot een zo spoedig mogelijke verwijdering van het noodmestbassin te komen is de aanduiding "onbebouwde bouwkavel" aan voornoemd perceel toegekend.
2.31.1. Ingevolge artikel 1, onder 61., van de planregels wordt onder onbebouwde bouwkavel verstaan: een als zodanig op de plankaart aangegeven vlak waarbinnen teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder 78., wordt onder teeltondersteunende voorzieningen verstaan: voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit.
2.31.2. In aanmerking genomen dat ter plaatse een intensieve veehouderij is gevestigd die ook als zodanig is bestemd en dat teeltondersteunende voorzieningen geen functie vervullen ten behoeve van de bedrijfsvoering van een dergelijk agrarisch bedrijf, is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre niet berust op een draagkrachtige motivering. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, op dit punt in stand blijven.
2.32. De raad dient ten aanzien van Homberg, ManStal Vleesproductie B.V., [appellant sub 9], [appellante sub 6], [appellant sub 10], en Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellante sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en Gasunie N.V. is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellante sub 5] en Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B] en [appellante sub 14A] en [appellant sub 14 B] niet-ontvankelijk en het beroep van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "bouwvlak" voor zover betrekking hebbend op de percelen Schengweg 5 en 7 te Horst;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4], de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ManStal Vleesproductie B.V., [appellante sub 6], [appellante sub 2] en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V. geheel, en de beroepen van [appellant sub 9] en [appellant sub 10] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 6 oktober 2009, nummer 94, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke- en natuurwaarden" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] te America;
b. het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "agrarische bouwkavel" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2] te Horst;
c. het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "agrarisch bouwkavel", voor zover betrekking hebbende op het perceel [locatie 3] te Lottum;
d. het plandeel met de bestemming "Primair water" zoals op de bij deze uitspraak behorende kaart 1 is weergegeven;
e. de aanduiding "agrarische bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel Nieuwenhofweg 4 te Melderslo;
f. het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie 5] te Melderslo;
g. het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie 7] te America;
h. de aanduiding "agrarische bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 8] te America;
i. het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie 9] te America;
j. de aanduiding "onbebouwde bouwkavel" die rust op het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 10] te Melderslo;
k. de aanduiding "bouwvlak" die rust op het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het perceel U139 ter plaatse van [locatie 11] te Melderslo;
l. de aanduiding "0BW" die rust op het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor zover dat betrekking heeft op de percelen Boomsweg 2a te Melderslo;
m. de aardgastransportleidingen, zoals weergegeven op de kaart bij de zienswijze van Gasunie N.V., niet met een strook van 4 m aan weerzijden zijn weergeven op de verbeelding met de dubbelbestemming "Leidingen" en in artikel 19 van de planregels een omschrijving van gasleidingen met een bijbehorend beschermend aanlegvergunningenstelsel ontbreekt;
n. het adres Nieuwenhofweg 4 te Melderslo niet is opgenomen in Bijlage 1 behorend bij artikel 3.2., onder e, van de planregels;
o. het adres [locatie 11] te Melderslo niet is opgenomen in de Staat van recreatiebedrijven behorend bij artikel 8.2.1. van de planregels;
p. het perceel U139 ter plaatse van [locatie 11] te Melderslo met de bestemming "Recreatieve doeleinden" niet is voorzien van de aanduiding "ap (appartementen/pension)";
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover het betreft de onderdelen genoemd onder III. e, g, en l;
V. bepaalt dat het adres Nieuwenhofweg 4 te Melderslo wordt toegevoegd aan Bijlage 1 behorende bij artikel 3.2., onder e, van de planregels, onder de categorie 'Intensieve veehouderij';
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd, voor zover daarbij is besloten omtrent de vaststelling van het onder V. genoemde planonderdeel;
VII. draagt de raad van de gemeente Horst aan de Maas op om ten aanzien van het onder III. n genoemde planonderdeel binnen 4 maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VIII. verklaart de beroepen van [appellante sub 5] en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Asparagus Beheer B.V. en Limseeds B.V. geheel en het beroep van [appellant sub 9] en [appellant sub 10] voor het overige ongegrond;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 1], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 9], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ManStal Vleesproductie B.V., geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [appellante sub 6], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro) voor [appellant sub 10], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V., geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
X. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 4], € 279,00 (zegge: tweehonderdnegenenzeventig euro) voor de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 9], € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ManStal Vleesproductie B.V, € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 6], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 10], € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 2], € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Porkland Handel B.V. en L.V.H. B.V., met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012