201106328/1/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 april 2011 in zaak nr. 10/3312 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom.
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2011, verzonden op 20 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2011, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. J.C.M. Nuijten, advocaat te Bergen op Zoom, vergezeld door R.A.C.M van Dijk, en het college, vertegenwoordigd door J.M.E.M. Verpaalen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. [appellant] heeft op 31 mei 1996 een perceel met woning aan de [locatie] te Halsteren gekocht, welk perceel hem op 21 november 1996 is geleverd. Hij heeft bij aanvraagformulier met datum 22 december 2009 verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van fase 5 van het bestemmingsplan "De Schans 2000", dat nabij zijn perceel nieuwe woningbouw toestaat.
Het college heeft aan het besluit van 28 januari 2010, dat bij besluit van 8 juli 2010 is gehandhaafd, ten grondslag gelegd, dat de aanvraag van [appellant] van 22 december 2009 een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, omdat eerder een soortgelijk verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "De Schans 2000" is afgewezen, en dat [appellant] bij zijn nieuwe aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld.
2.3. Uit de rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.
200806580/1/H2) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.4. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb heeft aangevoerd. Hij voert aan dat het door hem overgelegde bestemmingsplan "Buitengebied Halsteren" van de voormalige gemeente Halsteren een nieuw gebleken feit is, omdat hij tijdens de procedure over zijn eerdere aanvraag om vergoeding van planschade nooit de beschikking over dat bestemmingsplan heeft gehad, hoewel toentertijd bij de gemeente herhaaldelijk om toezending daarvan is verzocht. Daarbij voert hij aan dat hoewel tijdens de eerste procedure enkele malen naar het bestemmingsplan "Buitengebied Halsteren" is verwezen, hij niet beschikte over de bepalingen van dat plan en geen kennis kon nemen van de inhoud ervan. Volgens [appellant] heeft het college het bestemmingsplan "Buitengebied Halsteren" tijdens de eerdere procedure bewust achtergehouden en is hem daarom in die procedure ten onrechte voorzienbaarheid tegengeworpen.
2.5.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft overwogen dat het college op de zitting bij de rechtbank onbetwist heeft gesteld dat het bestemmingsplan "Buitengebied Halsteren", waarvan het ontwerp op 24 juli 1995 ter inzage is gelegd en dat op 28 november 1996 door de raad van de voormalige gemeente Halsteren is vastgesteld, overeenkomstig de in de WRO vermelde procedure tot stand is gekomen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellant] vóór de eerdere afwijzing met het bestemmingsplan "Buitengebied Halsteren" bekend had kunnen zijn en dat dit bestemmingsplan daarom geen nieuw gebleken feit is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012