ECLI:NL:RVS:2012:BV6541

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106240/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag 2007: Terugvordering en recht op huurtoeslag

In deze zaak gaat het om de huurtoeslag voor het jaar 2007, die door de Belastingdienst/Toeslagen voor de wederpartij op nihil is vastgesteld. De wederpartij, die samen met haar voormalige partner in een woning woonde, had een aanvraag ingediend voor huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2010 de huurtoeslag herzien en teruggevorderd, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Arnhem heeft in eerste instantie de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen vernietigd en de huurtoeslag vastgesteld op € 2.664,00. De Belastingdienst/Toeslagen ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voor een bepaalde woning slechts aan één huurder huurtoeslag kan worden toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wederpartij de huur heeft betaald en dat haar voormalige partner hieraan niet heeft bijgedragen. De Belastingdienst/Toeslagen kon niet vasthouden aan zijn vaste gedragslijn, omdat de wederpartij als enige huurder van de woning recht had op de huurtoeslag.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Belastingdienst/Toeslagen had niet voldoende argumenten om de beslissing van de rechtbank te weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht van de huurder en de voorwaarden waaronder huurtoeslag kan worden toegekend. De beslissing van de rechtbank blijft in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201106240/1/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 april 2011 in zaak nr. 10/3664 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], gemeente Neder-Betuwe
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2010 heeft Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor [wederpartij] voor het jaar 2007 vastgesteld op nihil en betaalde voorschotten ten bedrage van € 2.664,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 september 2010 heeft Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 11 april 2011, verzonden op 26 april 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 september 2010 vernietigd en bepaald dat de uitspraak daarvoor in de plaats treedt, het besluit van 6 april 2010 herroepen en de huurtoeslag 2007 vastgesteld op € 2.664,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Belastingdienst/Toeslagen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2012, waar Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. Kluytmans, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge het tweede lid kan ten aanzien van een bepaalde woning slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Awir, zoals deze gold ten tijde van belang en voor zover van belang, bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstellingen bedoeld in afdeling 5.3 en 5.3A van die wet.
Ingevolge artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt het voordeel uit sparen en beleggen gesteld op 4% forfaitair rendement) van het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (begindatum) en de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar (einddatum), verminderd met het heffingvrije vermogen.
2.2. [wederpartij] bewoonde in 2007 samen met haar voormalige partner [partij] de woning op het adres [locatie] te [plaats].
Op basis van een aanvraag van [partij] van 22 december 2006 om huurtoeslag over het jaar 2007 voor het adres [locatie] te [plaats] heeft Belastingdienst/Toeslagen aan [partij] een bedrag van € 2.916,00 aan huurtoeslag toegekend. Bij beschikking van 6 april 2010 is de huurtoeslag 2007 voor [partij] herzien vastgesteld op nihil.
Op basis van een aanvraag van [wederpartij] en [partij] van 17 maart 2007 om huurtoeslag over het jaar 2007 voor het adres [locatie] te [plaats] heeft Belastingdienst/Toeslagen bij beschikking van 30 juli 2007 een voorschot huurtoeslag 2007 ten bedrage van € 2.664,00 toegekend. Bij besluit van 6 april 2010 is de huurtoeslag 2007 definitief vastgesteld op nihil.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op artikel 7, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, voor een bepaalde woning slechts aan één huurder huurtoeslag kan worden toegekend en dat hieruit volgt dat [partij] of [wederpartij] voor het jaar 2007 recht had op huurtoeslag.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat Belastingdienst/Toeslagen in dit bijzondere geval in redelijkheid niet heeft kunnen vasthouden aan zijn vaste gedragslijn, dat aan de bewoner die als eerste een aanvraag om huurtoeslag indient, de huurtoeslag wordt toegekend. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [wederpartij] onbetwist heeft gesteld gedurende de relatie met haar voormalige partner de huurpenningen te hebben betaald en dat haar voormalige partner daaraan op geen enkele wijze heeft bijgedragen.
Nu de Belastingdienst/Toeslagen deze oordelen in hoger beroep niet heeft bestreden, moet daarvan thans worden uitgegaan.
2.4. Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag voor een bepaalde woning slechts aan één huurder huurtoeslag kan worden toegekend. Nu eerst [partij] alleen en daarna [wederpartij] en [partij] gezamenlijk voor de woning op adres [locatie] te [plaats] een aanvraag hebben ingediend, heeft hij de huurtoeslag 2007 voor Alderleisten terecht op nihil vastgesteld, aldus Belastingdienst/Toeslagen.
2.4.1. Dit betoog faalt. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, bestond ten tijde van het besluit op bezwaar van 7 september 2010 niet de situatie, waarin aan twee huurders voor dezelfde woning huurtoeslag is toegekend, nu bij het besluit van 6 april 2010 de huurtoeslag 2007 voor [partij] op nihil is vastgesteld. Voorts is ter zitting van de zijde van Belastingdienst/Toeslagen toegegeven dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat aan het besluit van 7 september 2010 geen juiste motivering ten grondslag is gelegd. Daarbij is toegelicht dat huurtoeslag alleen aan een huurder kan worden toegekend en dat, nu [wederpartij] volgens de huurovereenkomst de enige huurder is van de woning [locatie], ten aanzien van die woning alleen aan [wederpartij] huurtoeslag kan worden toegekend.
2.5. Belastingdienst/Toeslagen betoogt voorts dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door zelf in de zaak voorziend de huurtoeslag 2007 voor [wederpartij] vast te stellen. Daartoe voert hij aan dat ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag en de artikelen 11 en 14 van de Awir de Belastingdienst/Toeslagen is belast met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van een huurtoeslag. Daarbij dienen volgens Belastingdienst/Toeslagen alle grondslagen voor het bepalen of al dan geen recht op een toeslag bestaat te worden betrokken. Volgens Belastingdienst/Toeslagen was de rechtbank niet bevoegd zelf de huurtoeslag 2007 voor [wederpartij] vast te stellen.
2.5.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank is, indien zij het beroep gegrond verklaart, bevoegd met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Afdeling volgt voorts niet het betoog van de zijde van Belastingdienst/Toeslagen ter zitting, dat voor de vaststelling van de huurtoeslag 2007 voor [wederpartij] nader onderzoek naar haar toetsingsinkomen nodig was. Daarbij is in aanmerking genomen dat, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 en 2.4.1 is overwogen, thans vaststaat dat [wederpartij], als enige huurster van de woning [locatie], ten aanzien van die woning recht heeft op huurtoeslag 2007. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat Belastingdienst/Toeslagen dit punt niet aan het besluit van 7 september 2010 ten grondslag heeft gelegd, maar daarin heeft vermeld dat hij voor het toetsingsinkomen uitgaat van het door de belastinginspecteur vastgestelde inkomen of van het belastbaar inkomen op jaaropgaven, en dat hij dit punt evenmin in zijn in beroep en hoger beroep ingediende verweerschriften heeft vermeld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
507.