201106852/1/A1.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Blaricum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2011 in zaak nr. 10/4770 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.
Bij besluit van 3 juli 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van de dakkapellen van het woonhuis op het perceel [locatie] te Blaricum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I.J. Middel, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M van Lent, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:17 zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het bezwaar terecht, wegens termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat het college het besluit van 3 juli 2009 ten onrechte niet aan haar gemachtigde, mr. A.M. Klijn, heeft verzonden.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juni 2007 in zaak nr.
200607622/1) volgt uit artikel 2:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:17 van de Awb dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat bekendmaking op de voorgeschreven wijze geschiedt door toezending van een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde. Hierbij is niet doorslaggevend of het besluit daarnaast ook aan de belanghebbende zelf is gestuurd.
2.2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de aanvraag om bouwvergunning noch uit de begeleidende brief bij deze aanvraag blijkt dat mr. Klijn in de onderhavige procedure de gemachtigde van [appellant] was. In de omstandigheid dat mr. Klijn in de handhavingsprocedure als gemachtigde is opgetreden, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel, nu dit een andere procedure betrof en daaruit niet kon worden opgemaakt dat de machtiging ook gold voor de onderhavige procedure. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet gehouden was om het besluit van 3 juli 2009 aan mr. Klijn te sturen. Daarbij heeft de rechtbank terecht mede in aanmerking genomen dat [appellant] naar aanleiding van de ontvangstbevestiging van de aanvraag, niet kenbaar heeft gemaakt dat mr. Klijn als gemachtigde optrad. Op grond van de stukken staat vast dat het college het besluit van 3 juli 2009 op 6 juli 2009 aan [appellant] heeft verzonden. Het college heeft het besluit van 3 juli 2009 op de voorgeschreven wijze als bedoeld in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt. Hiermee is de termijn voor het indienen van bezwaar tegen voormeld besluit aangevangen op 7 juli 2009 en kon [appellant] tot 17 augustus 2009 bezwaar indienen tegen dat besluit. Nu het bezwaarschrift op 8 september 2009 is ingekomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bezwaar na afloop van de daarvoor geldende termijn is ingediend. Voorts heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012