201106518/1/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] (hierna: [appellant A]), [appellant B] en [appellante C] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant B]), wonend te Gieten, gemeente Aa en Hunze,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 april 2011 in zaak nr. 10/1261 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
het college van bestuur van het Dr. Nassau College.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de voorzitter van de examencommissie van het Dr. Nassau College aan [appellant A] en haar ouders [appellant B], meegedeeld dat bij de schoolexamens en het centraal examen de procedures correct zijn uitgevoerd.
Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2011, verzonden op 29 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 juli 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2012, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. W.D. Berkhout, juridisch medewerker bij de stichting Judion, en het college, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], bijgestaan door mr. A.E.M. Boogerman, juridisch adviseur bij Leeuwendaal VOS/ABB, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling ziet zich allereerst gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag, of [appellant B] bevoegd was tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep in te stellen.
2.1.1. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover thans van belang, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. De besluiten van 23 juni 2010 en 14 oktober 2010 betreffen het door [appellant A] afgelegde eindexamen HAVO en daarop betrekking hebbende gegevens. Gesteld noch gebleken is dat bij die besluiten een rechtstreeks belang van [appellant B] is betrokken. [appellant B] is daarom geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en hem kwam derhalve niet de bevoegdheid toe hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak in te stellen. De Afdeling zal daarom het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], niet-ontvankelijk verklaren.
2.1.3. Het college heeft in het verweerschrift betwist dat het hoger beroep is ingesteld door [appellant A]. Anders dan het college betoogt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de vermelding van [appellant A] op het hoger beroepschrift in dit geval onvoldoende is om aan te nemen dat het hoger beroep door haar is ingesteld.
2.2. Voorts ziet de Afdeling zich gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag, of [appellant A] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij de behandeling van haar hoger beroep. Daarvoor is van belang dat [appellant A] met het hoger beroep beoogt te bereiken dat het college haar kopieën verstrekt van gegevens die betrekking hebben op een aantal door haar in het schooljaar 2009-2010 afgelegde examens. Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat de gegevens zijn vernietigd. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. [appellant A] heeft, nu zij het met haar hoger beroep beoogde doel niet meer kan bereiken, geen belang bij de behandeling van het hoger beroep. De stelling van [appellant A] ter zitting, dat zij daarbij belang heeft omdat zij mogelijk kan verzoeken om vergoeding van schade, bestaande uit de kosten van een extra schooljaar, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat de gestelde schade in een te ver verwijderd verband staat tot de besluiten van 23 juni 2010 en 14 oktober 2010.
De Afdeling zal het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], evenzeer niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012