ECLI:NL:RVS:2012:BV6503

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007915/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2010 en beroepen van omwonenden

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2010" behandeld, dat op 27 mei 2010 door de raad van de gemeente Gemert-Bakel is vastgesteld. Diverse appellanten, waaronder bewoners en ondernemers uit de regio, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De appellanten betogen dat het plan niet voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. De Afdeling heeft de zaak op 12 januari 2012 ter zitting behandeld. De appellanten voeren aan dat het bestemmingsplan hen in hun rechten schaadt, onder andere door de vaststelling van bestemmingen die hun huidige gebruik van de percelen beperken. De raad van de gemeente Gemert-Bakel heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het plan zorgvuldig is voorbereid en dat de belangen van de appellanten zijn afgewogen. De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit op verschillende onderdelen niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De beroepen van de appellanten worden gegrond verklaard, en het besluit van de raad wordt vernietigd voor de onderdelen die betrekking hebben op de bestemmingen "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" en "Bedrijf". De raad wordt opgedragen om binnen 26 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Afdeling.

Uitspraak

201007915/1/R3.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel, en anderen
2. [appellant sub 2], wonend te Helmond,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, en anderen,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, en anderen,
5. [appellant sub 5], wonend te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te De Rips, gemeente Gemert-Bakel,
7. [appellant sub 7], wonend te Bakel, gemeente Gemert-Bakel,
8. [appellant sub 8], wonend te De Rips, gemeente Gemert-Bakel,
9. [appellant sub 9], wonend te De Rips, gemeente Gemert-Bakel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan
"Gemert-Bakel Buitengebied 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2010, [appellante sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2010, [appellante sub 4] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2010, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2010, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2010, [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2010, [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, en [appellant sub 9] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 13 september 2010. [appellante sub 4] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 24 september 2010. [appellant sub 6] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 30 september 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, [appellante sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, [appellant sub 8], [appellant sub 9], en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.T.H. Branten, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door M.H.J. van Zeeland, zijn verschenen.
Verder is [derde-belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een herziening van een aantal bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006".
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen heeft betrekking op het perceel [locatie 1]/locatie 2]. Zij voeren aan dat in het plan slechts één bedrijfswoning op het perceel als zodanig is bestemd, terwijl hier twee aparte woningen staan. Dit blijkt volgens hen onder andere uit de in 1978 bij de aanvraag voor een bouwvergunning overgelegde bouwtekening. Verder heeft de nertsenhouderij op het perceel volgens hen een dusdanige omvang bereikt, dat twee bedrijfswoningen moeten worden toegestaan. Voorts stellen [appellant sub 1] en anderen dat de raad in het plan een regeling had moeten opnemen voor het gebruik van één van de woningen als burgerwoning door familie. De raad heeft in het bestreden besluit immers geconstateerd dat in de bestaande situatie sprake is van inwoning. Nu het gemeentebestuur voor het inwonen een gedoogbeschikking heeft verleend, had dit gebruik in het plan ten minste onder het persoonsgebonden overgangsrecht moeten worden gebracht, aldus [appellant sub 1] en anderen.
2.2.1. Het perceel [locatie 1]/[locatie 2] heeft in het voorliggende plan blijkens de verbeelding de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf".
Ingevolge artikel 5, lid 5.2, van de planregels mag op de gronden met deze bestemming het volgende worden gebouwd:
1. Eén bedrijfswoning met aan- en bijgebouwen.
[…].
2.2.2. De raad neemt in het bestreden besluit het standpunt in dat de in 1978 verleende bouwvergunning slechts ziet op het vergroten van het bestaande woonhuis aan [locatie 1] en geen tweede woning toestaat. De bestaande woning is vergroot voor het laten inwonen van familie. Ten behoeve van dit gebruik heeft het gemeentebestuur een persoonsgebonden beschikking verleend, aldus de raad.
2.2.3. Ter zitting heeft de raad zich evenwel, mede naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 15 juli 2011 in zaaknummer 11/149, op het standpunt gesteld dat met de in 1978 verleende bouwvergunning sprake is van twee bedrijfswoningen op het perceel die als zodanig dienen te worden bestemd. Daarnaast dient volgens de raad het tijdelijke gebruik van één van de woningen als burgerwoning door familie onder een persoonsgebonden overgangsrecht te worden gebracht.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf", voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie 1]/[locatie 2], niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a en b, en vijfde lid, van de Awb, op te dragen binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen. Ter nadere informatie van partijen overweegt de Afdeling nog het volgende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011, in zaak nr.
201107073/2/R3) staat het in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter aan het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. De mogelijk op dit punt door de raad te maken keuze kan door een belanghebbende ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 3], waaraan de aanduiding "recreatiewoning" is toegekend. Hij stelt dat het bij de recreatiewoning op het perceel behorende bijgebouw, ofschoon ingetekend op de plankaart van het voorheen geldende plan, ten onrechte niet als zodanig is bestemd in het plan. Hiertoe voert hij aan dat dit bijgebouw al gedurende lange tijd door het gemeentebestuur wordt gedoogd en zodoende voor legalisatie in aanmerking komt. Verder stelt hij dat het plan bijgebouwen bij recreatiewoningen in de nabije omgeving wel toestaat, zoals bij een woning op het perceel Hoefweg 5.
2.3.1. Het perceel heeft in het voorliggende plan de bestemming "Recreatie". Verder is op het perceel de aanduiding "recreatiewoning" gelegd.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, sub 5, van de planregels zijn de bestemmingsvlakken met de aanduiding "recreatiewoning" bestemd voor verblijfsrecreatie in de aldaar aanwezige recreatiewoning.
De gronden zijn bestemd voor:
- Eén recreatiewoning;
- Voorzieningen ten behoeve van waterberging en - infiltratie.
Ingevolge artikel 12, lid 12.2, van de planregels mag op de gronden met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "recreatiewoning" worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
1. Nieuwbouw van de recreatiewoning is alleen toegestaan indien deze plaatsvindt op de bestaande fundering.
2. De huidige situering en maatvoering dient bij nieuwbouw gehandhaafd te blijven
3. Bij nieuwbouw is aantasting van de EHS niet toegestaan.
2.3.2. Het perceel [locatie 3] had in het voorheen geldende plan de bestemming "Natuur- en bosgebied".
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels van dat plan zijn de gronden die op de plankaart zijn aangegeven als natuur- en bosgebied bestemd voor:
1. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke, cultuurhistorische, aardkundige en waterhuishoudkundige waarden met een zo sterk mogelijke ecologische en ruimtelijke samenhang;
2. extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge lid 13.2 mag op of in de als zodanig bestemde gronden niet worden gebouwd.
2.3.3. De Afdeling stelt vast dat zowel de recreatiewoning als het bijgebouw in het voorheen geldende plan niet als zodanig waren bestemd. Zo het bijgebouw al zou zijn ingetekend op de plankaart betekent dit niet dat het als zodanig was bestemd. In het voorliggende plan is slechts de recreatiewoning als zodanig bestemd. Voor het betreffende bijgebouw, dat zonder bouwvergunning is opgericht, is geen regeling in het plan opgenomen. Volgens de plantoelichting zijn de bestaande recreatiewoningen aan de Peeldijk in het plan als zodanig bestemd om het feitelijke gebruik hiervan planologisch te waarborgen. De bij deze recreatiewoningen horende bijgebouwen zijn echter niet als zodanig opgenomen in het plan om een verdere aantasting van natuurwaarden in het gebied te voorkomen. Dit acht de Afdeling, gelet op de ligging van het perceel in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), niet onredelijk. In de enkele omstandigheid dat het bijgebouw al gedurende lange tijd aanwezig is behoefde de raad in redelijkheid geen aanleiding te zien om het bijgebouw als zodanig te bestemmen, aangezien het gemeentebestuur ook na langere tijd nog steeds handhavend kan optreden.
Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met het perceel Hoefweg 5 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat op dit perceel meer bijgebouwen stonden dan op het perceel van [appellant sub 2]. De raad staat het uitbreiden van het bestaande hoofdgebouw met onder meer een kelder op dit perceel toe onder voorwaarde dat alle bijgebouwen aan de Hoefweg 5 worden verwijderd. Anders dan bij perceel [locatie 3] is voor het hoofdgebouw een vergunning verleend en zijn de illegale bijgebouwen verwijderd. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Verder zijn de bijgebouwen van andere, door [appellant sub 2] genoemde, recreatiewoningen aan de Peeldijk, anders dan [appellant sub 2] stelt, niet als zodanig bestemd in het plan en faalt reeds om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
2.3.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 5]
2.4. [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "recreatiewoning" voor het perceel [locatie 4] te Milheeze, die permanente bewoning uitsluit. Bovendien vallen volgens hem de bestaande bebouwing en de woning op het perceel ten onrechte grotendeels buiten het bouwvlak en de bestemming "Recreatie". Verder wijkt de planregeling volgens hem ten onrechte af van de bestemmingsregeling die is gekozen in vergelijkbare gevallen. [appellant sub 5] verwijst ter onderbouwing naar zijn zienswijze.
2.4.1. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de in de zienswijze verzochte regeling voor permanente bewoning en vergroting van het bestemmingsvlak. [appellant sub 5] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De stelling dat de planregeling afwijkt van die voor gelijkbare gevallen is evenmin onderbouwd.
2.4.2. In hetgeen [appellant sub 5] wel heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
[appellante sub 4] en anderen
2.5. [appellante sub 4] en anderen stellen dat de door hen gewenste vestiging van een recreatief bedrijf op het perceel [locatie 5] te Handel ten onrechte niet mogelijk wordt gemaakt door het plan. Hiertoe voeren zij aan dat het onbegrijpelijk is dat de raad van mening is dat hun plannen om aldaar een recreatief bedrijf te beginnen onvoldoende concreet zijn om deze mee te nemen in het plan. De door hen overgelegde ruimtelijke onderbouwing van dit project is volgens [appellante sub 4] en anderen immers al akkoord bevonden door het gemeentebestuur. Zij veronderstellen dat de raad de voorwaarde stelt dat het beoogde recreatiebedrijf dient te worden gerealiseerd in samenwerking met het bedrijf Wind Mee, dat de nabijgelegen camping de Rooye Asch exploiteert, terwijl een dergelijke samenwerking planologisch niet relevant is. Bovendien gold deze voorwaarde kennelijk nog niet ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan, waarin de beoogde ontwikkeling aan de [locatie 5] wel was opgenomen, aldus [appellante sub 4] en anderen.
2.5.1. Het perceel [locatie 5] heeft in het voorliggende plan, anders dan in het ontwerp, de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding
"specifieke vorm van bedrijf- nummer 16 (sb-16)". Uit de kolom onder artikel 6, lid 6.1, sub 4, van de planregels volgt dat ter plaatse enkel een stoeterij is toegelaten.
[appellante sub 4] en anderen exploiteren thans een paardenstoeterij aan de [locatie 5]. Zij wensen deze om te vormen tot een recreatief bedrijf, waarbij sprake zal zijn van verblijfsrecreatie met paarden. In het ontwerpplan had het perceel de bestemming "Recreatie". [appellante sub 4] en anderen hebben voor het realiseren van hun plannen een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De toelichting van het ontwerpplan bevat een ruimtelijke onderbouwing voor de ontwikkelingen op het perceel.
Het plan voorziet niet in de door [appellante sub 4] en anderen gewenste vestiging van een recreatief bedrijf op het perceel, omdat hun plannen volgens het bestreden besluit onvoldoende uitgewerkt zouden zijn. Uit het bestreden besluit blijkt evenwel niet in welk opzicht de plannen nog een verdere uitwerking behoeven. Gelet op de gevraagde vergunning en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing is de beslissing van de raad om de gewenste recreatieve bestemming niet toe te kennen niet zonder meer te begrijpen. De argumenten voor zijn keuze die de raad nadien in het verweerschrift naar voren heeft gebracht, te weten dat de ontwikkeling van het perceel afhankelijk is van de haalbaarheid van het bestemmingsplan voor de Rooye Asch, dat met betrekking tot dit perceel nog diverse handhavingzaken liepen en nog geen overeenstemming was bereikt over het kostenverhaal inzake de grondexploitatie, zijn niet kenbaar in het bestreden besluit en zijn zonder nadere onderbouwing niet te beoordelen.
2.5.2. In hetgeen [appellante sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- nummer 16 (sb-16)" op het perceel [locatie 5] te Handel, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Beroep van [appellant sub 7]
2.6. Het beroep van [appellant sub 7] is gericht tegen de in het plan opgenomen bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie 6] te Bakel en artikel 5, lid 5.2, van de planregels. [appellant sub 7] exploiteert op het perceel [locatie 7] te Bakel een melkrundveehouderij. Op het aangrenzende perceel, [locatie 6], exploiteert [belanghebbende] een melkrundveehouderij. [appellant sub 7] voert aan dat de planregeling onvoldoende is om een confrontatie tussen beide bedrijven te voorkomen. In de planregels dient volgens hem een ruimtelijke scheiding te worden opgenomen zodat beide bedrijven reële uitbreidingsmogelijkheden hebben en elkaar geen hinder en overlast veroorzaken. De integrale toets van bouwplannen in artikel 24 van de planregels ziet hier niet op en ook de Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om een ruimtelijke scheiding aan te brengen. [appellant sub 7] stelt hierbij ter toelichting dat binnen de bestemming "Agrarisch" geen enkele vorm van mest- of voeropslag, mestverwerking, energieopwekking en biovergisting zou mogen plaatsvinden en hij betwist het standpunt van de raad dat de hiervoor noodzakelijke bedrijfsondersteunende bebouwing ingevolge de planregels niet is toegestaan binnen deze bestemming. Daarnaast voert hij aan dat in artikel 31, leden 31.1 en 31.2, van de planregels ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf", zonder dat hieraan de voorwaarde is verbonden dat de betrokken omgevingsbelangen dienen te worden meegenomen.
Verder betoogt hij dat het begrip zijdelingse en achterste "perceelsgrens" in artikel 5, lid 5.2, van de planregels niet gedefinieerd is en dient te worden vervangen door het begrip "bestemmingsvlak" met het oog op de situatie dat een plandeel bestaat uit meer kadastrale percelen.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ingevolge de planregeling voor de bestemming "Agrarisch" enkel bouwwerken op deze gronden mogen worden gerealiseerd ten behoeve van al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik met tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Mest- of voeropslag, mestverwerking, energieopwekking en biovergisting staan volgens de raad niet ten dienste van agrarisch grondgebruik en bouwwerken ten behoeve van deze activiteiten zijn volgens hem dan ook, anders dan binnen de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf", niet toegestaan binnen deze bestemming. Met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheden in artikel 31, leden 31.1 en 31.2, stelt de raad dat op grond van artikel 24 van de planregels en de Wet milieubeheer de omgevingsbelangen in acht dienen te worden genomen bij het toepassen hiervan.
Verder betoogt de raad dat in artikel 5, lid 5.2, van de planregels het begrip "perceelsgrens" is opgenomen, omdat met deze bepaling is beoogd om een afstand van 3 m van de grens met gronden van een andere eigenaar in acht te nemen.
2.6.2. Ingevolge artikel 2 van de planregels valt onder "Agrarisch gebruik" het gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1., zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Ingevolge lid 4.2., mogen op de voor "Agrarisch" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming "Agrarisch" met een hoogte van maximaal 2,50 meter, met uitzondering van hekwerken.
Ingevolge lid 4.3. wordt het aanleggen van mest- of waterbassins van folie als met de bestemming "Agrarisch" strijdig gebruik aangemerkt.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende voorzieningen zoals mestopslagsilo's, permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van waterberging en -infiltratie, voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie, verharding en groene erfinrichting.
Ingevolge lid 5.2 mag op de gronden met de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" gebouwd worden waarbij de minimale afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens 3 m is.
Ingevolge artikel 24, lid 24.1, sub 1, worden bouwplannen integraal getoetst wat betreft situering, verschijningsvorm, erfbeplanting, inpassing en waterhuishouding. Voor bouwplannen gelden de criteria van het beeldkwaliteitplan.
Ingevolge artikel 31, lid 31.1, kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Agrarisch" wijzigen in de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" ten behoeve van een vormverandering van een bestemmingsvlak "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" indien voldaan wordt aan nader genoemde voorwaarden.
Ingevolge lid 31.2 kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Agrarisch" wijzigen in de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" indien voldaan wordt aan nader genoemde voorwaarden.
2.6.3. Op grond van artikel 4, lid 4.1 van de planregels mogen de gronden binnen de bestemming "Agrarisch" worden benut voor agrarisch grondgebruik. Gelet op artikel 5, lid 5.1, zijn activiteiten zoals mest- en voeropslag slechts toegestaan binnen de bestemming "Agrarisch- Agrarisch-bedrijf". De Afdeling is van oordeel dat de raad zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat mestverwerking, energieopwekking en biovergisting niet kunnen worden aangemerkt als agrarisch grondgebruik in de zin van artikel 2. Anders dan [appellant sub 7] betoogt zijn de door hem genoemde activiteiten dan ook niet toegestaan binnen de bestemming "Agrarisch" en de hiervoor noodzakelijke bedrijfsondersteunende bebouwing derhalve evenmin.
2.6.4. Met de wijzigingsbevoegdheden in artikel 31, lid 31.1 en 31.2, van de planregels maakt het plan een wijziging van de bestemming "Agrarisch" in de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" mogelijk. Met het bestaan van deze wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop deze betrekking hebben in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de hierin opgenomen wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. De omstandigheid dat een eventueel vast te stellen wijzigingsplan voldoet aan de in artikel 31, lid 31.1 en 31.2 opgenomen wijzigingsvoorwaarden, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een zodanig wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, waaronder een afdoende ruimtelijke scheiding tussen de bedrijven van [appellant sub 7] en [belanghebbende], wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. [appellant sub 7] kan bij de eventuele vaststelling van een wijzigingsplan in de desbetreffende procedure opkomen tegen een wijziging van de bestemming "Agrarisch" in de bestemming "Agrarisch- bedrijf". Het betoog faalt.
2.6.5. Wat betreft het betoog van [appellant sub 7] over artikel 5, lid 5.2, van de planregels overweegt de Afdeling dat de betekenis van het begrip zijdelingse en achterste 'perceelsgrens' in het dagelijks taalgebruik voldoende duidelijk is en ook gangbaar in bestemmingsplannen. Daarbij komt dat indien het begrip 'perceelsgrens' zou worden vervangen door het begrip 'bestemmingsvlak' de regeling niet zou beantwoorden aan het hiermee beoogde doel om een afstand met gronden van andere eigenaren in acht te nemen. De raad heeft terecht geen aanleiding gezien om dit begrip aan te passen. Het betoog faalt.
2.6.6. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 3] en anderen
2.7. Het beroep van [appellante sub 3] en anderen richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waarde-Natuur en Landschap" dat ziet op het perceel kadastraal bekend gemeente Bakel sectie U, nummer 285 (hierna: het perceel). Zij voeren hiertoe aan dat de dubbelbestemming "Waarde-Natuur en Landschap" niet overeenstemt met het feitelijk gebruik van het perceel en dat hierdoor hun agrarische bedrijfsactiviteiten onaanvaardbaar worden beperkt.
2.7.1. De raad stelt dat het perceel feitelijk wordt gebruikt voor agrarische activiteiten, maar dat hij het noodzakelijk acht om deze gronden, die liggen binnen de EHS te beschermen. De bestemming "Agrarisch" met de dubbelbestemming "Waarde-Natuur en Landschap" voorziet volgens hem in het beschermen van het perceel en houdt daarnaast rekening met het bestaande agrarische gebruik. Verder bevat artikel 31, lid 31.10, van de planregels een wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan de huidige bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming "Natuur" indien het feitelijke gebruik van het perceel is gewijzigd vanwege de realisatie van de EHS, aldus de raad.
2.7.2. Het perceel heeft de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waarde- Natuur en Landschap". De Afdeling overweegt dat het perceel blijkens de overzichtskaart van de provinciale Interimstructuurvisie ligt binnen de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS). De gronden binnen de bestemming "Agrarisch" zijn onder andere bestemd voor agrarische activiteiten, zodat het feitelijke agrarisch gebruik van deze gronden kan worden voortgezet. Ingevolge het plan wordt binnen de dubbelbestemming "Waarde- Natuur en Landschap" de agrarische bedrijfsvoering op een aantal manieren beperkt, om natuurwaarden te beschermen. [appellante sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de agrarische bedrijfsvoering op het perceel onevenredig wordt beperkt als gevolg van het plan. Daarnaast is de keuze van de raad om door middel van de dubbelbestemming "Waarde- Natuur en Landschap" reeds een zekere bescherming te bieden aan de - gelet op de ligging binnen de GHS - potentieel aanwezige natuurwaarden op het perceel en de daadwerkelijke realisering van de EHS niet onredelijk. Het betoog faalt.
2.7.3. In hetgeen [appellante sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9]
2.8. De beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben betrekking op het perceel Jodenpeeldreef 9, alwaar het plan voorziet in een vergroting van het bouwblok ten behoeve van de vestiging van een intensieve veehouderij. [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] stellen tegen de voorgenomen bouwblokvergroting een zienswijze te hebben ingediend. Volgens hen heeft de raad deze bij de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan niet meegenomen en moet het er volgens hen voor worden gehouden dat de raad in het geheel geen rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden. Verder betoogt [appellant sub 6] dat het plan in strijd met de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening ruimte) voorziet in een vergroting van het bouwblok op het perceel tot 2,5 ha, zonder dat de raad motiveert waarom hij afwijkt van de door het provinciebestuur gestelde maximumoppervlakte van 1,5 ha. Verder stelt [appellant sub 6] dat uit het bestreden besluit niet blijkt in hoeverre de raad de stankhinder en aantasting van de luchtkwaliteit als gevolg van de beoogde veehouderij heeft meegenomen. Verder voeren [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] aan dat aan een dergelijke veehouderij risico's zijn verbonden voor de gezondheid van omwonenden vanwege mogelijke veeziektes.
2.8.1. De raad stelt dat ten behoeve van de beoogde veehouderij aanvankelijk een wijzigingsplan was opgesteld door het college van burgemeester en wethouders. De door [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hiertegen ingediende zienswijze is volgens de raad inhoudelijk behandeld door dit college. Het ontwerpwijzigingsplan, met inbegrip van de weerlegging van de zienswijzen hiertegen, is vervolgens meegenomen in de integrale herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied", aldus de raad.
2.8.2. De voorzitter heeft in zijn uitspraak van 30 december 2010, nr.
201007915/2/R3, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant sub 6] tegen het bestreden besluit is toegewezen en waarbij is ingegaan op hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd omtrent de door hem ingediende zienswijze, geoordeeld dat de raad bij de beantwoording van de zienswijzen ten onrechte de door [appellant sub 6] ingediende pro forma zienswijze buiten beschouwing heeft gelaten, zonder hem in de gelegenheid te stellen deze nader toe te lichten. Daarbij heeft de voorzitter overwogen dat de pro forma zienswijze op 8 maart 2010 door [appellant sub 6] bij de raad is ingediend, op welk moment er reeds een gemotiveerde zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders lag, gericht tegen een ontwerpwijzigingsplan dat betrekking had op het perceel Jodenpeeldreef 9. De planregeling van dit ontwerpwijzigingsplan is daarna integraal opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De Afdeling ziet geen aanleiding om wat betreft deze beroepsgrond anders te oordelen. Uit de nota van zienswijzen met betrekking tot het bestemmingsplan blijkt niet dat de door [appellant sub 6] ingediende zienswijze tegen het ontwerpwijzigingsplan is beoordeeld. Uit het bestreden besluit blijkt evenmin dat de raad de weerlegging van de zienswijze van [appellant sub 6] door het college van burgemeester en wethouders tot de zijne heeft gemaakt. Ook voor zover deze beroepsgrond is aangevoerd door [appellant sub 8] en [appellant sub 9] kan bij dit oordeel worden aangesloten, aangezien deze beroepsgrond overeenkomt met die van [appellant sub 6] en de hierboven genoemde zienswijze tegen het ontwerp-wijzigingsplan eveneens was ondertekend door [appellant sub 8] en [appellant sub 9].
Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
2.8.3. In hetgeen [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel Jodenpeeldreef 9 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad de zienswijze van [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] alsnog verworpen. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.8.4. Aan het perceel Jodenpeeldreef 9 is in het plan de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" toegekend met de aanduiding "intensieve veehouderij". Blijkens de verbeelding heeft het bouwblok behorende bij de beoogde veehouderij een omvang van ongeveer 2,5 ha.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder 2, van de planregels, is op bestemmingsvlakken met de aanduiding "intensieve veehouderij" intensieve veehouderij toegestaan naast grondgebonden activiteiten.
2.8.5. De raad is noch in het verweerschrift noch in het besluit van 31 maart 2011 ingegaan op de door [appellant sub 6] gestelde strijdigheid van dit plandeel met de inmiddels in werking getreden Verordening ruimte. De reactie van de raad ter zitting stelt niet buiten twijfel dat de vergroting van het bouwblok voor intensieve veehouderij voldoet aan deze verordening. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
2.8.6. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Proceskostenveroordeling
2.9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 4] en anderen en [appellant sub 6], op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 7] en bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 4] en anderen, [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 27 mei 2010, kenmerk 271123, tot vaststelling van het plan "Gemert-Bakel Buitengebied 2010" voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" op het perceel [locatie 1]/[locatie 2] te Milheeze;
b. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf- nummer 16" aan de [locatie 5] te Handel;
c. het plandeel met de bestemming "Agrarisch- Agrarisch bedrijf" aan de Jodenpeeldreef 9 te Rips;
III. draagt de raad van de gemeente Gemert-Bakel op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot het onderdeel zoals vermeld onder II, onder 1, sub a, en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. bepaalt dat het nieuwe besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het onderdeel genoemd onder II, onder 1, sub a, niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht hoeft te geschieden;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 7] ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 917,32 (zegge: negenhonderdzeventien euro en tweeëndertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [appellante sub 4] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Gemert-Bakel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor [appellante sub 4] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt en opzichte van de anderen, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt en opzichte van de ander, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 8] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 9] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
429-656.