ECLI:NL:RVS:2012:BV6500

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107140/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor verbouwing pand te Nijmegen en geschil over parkeerplaatsen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen een reguliere bouwvergunning heeft verleend aan [appellant sub 1] voor het verbouwen van de eerste verdieping van een pand op het perceel [locatie] te Nijmegen. Het college verleende deze vergunning op 15 juni 2009, maar dit besluit werd door [wederpartij A] en [wederpartij B] aangevochten. De rechtbank verklaarde hun beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college, wat leidde tot hoger beroep van zowel [appellant sub 1] als het college.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 januari 2012. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het bouwplan, dat voorziet in kamerverhuur en de realisatie van 30 parkeerplaatsen, niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het gebruik van het perceel voor parkeren niet toegestaan was. De Afdeling oordeelde dat het bestemmingsplan expliciet kamerbewoning toestaat en dat het college geen ruimte had voor een belangenafweging bij de vergunningverlening.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] ongegrond. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht aan [appellant sub 1] moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder bouwvergunningen kunnen worden verleend, evenals de rol van de Raad van State in het toetsen van lagere rechtspraak.

Uitspraak

201107140/1/A1.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Nijmegen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2011 in zaak nr. 10/3563 in het geding tussen:
[wederpartij A], [wederpartij B] en anderen, allen wonend te Nijmegen,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het college aan [appellant sub 1] reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen van de eerste verdieping van een pand op het perceel [locatie] te Nijmegen (hierna:
het perceel).
Bij besluit, verzonden op 25 augustus 2010, heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 juni 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 24 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 25 augustus 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het college zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2011.
[wederpartij A] en [wederpartij B] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft bij het college om wijziging van de bouwvergunning verzocht en een gewijzigde bouwtekening ingediend. Op 5 december 2011 heeft het college aangegeven dat de gewijzigde bouwtekening van 22 november 2011 onderdeel uitmaakt van de verleende bouwvergunning.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door M. Vermeer en mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij A] en [wederpartij B], vertegenwoordigd door C.H. van Marle, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het verbouwen van een pand ten behoeve van kamerverhuur en het realiseren van 30 parkeerplaatsen op het naastgelegen erf.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Galgenveld III 1974-2", rust op het perceel de bestemming "Kantoor- en woondoeleinden (K/WO)" met als nadere aanduiding "e" (erf).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Kantoor- en woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor de bouw van woningen en kantoren en daarbij behorende bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en werken.
Ingevolge artikel 1, veertiende lid, van de planvoorschriften wordt in het plan onder "woning" verstaan, een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meerdere personen, al dan niet in gezinsverband, waaronder ook begrepen kamerbewoning.
2.3. [appellant] en het college betogen onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2011 in zaak nr.
201010593/1/H1dat de rechtbank ten onrechte het gebruik van het perceel ten behoeve van parkeren in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht.
2.3.1. Dit betoog slaagt. In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat noch de op het perceel rustende bestemming noch de tekst van de planvoorschriften grond bieden voor de conclusie dat parkeren op het perceel niet is toegestaan. Het bouwplan is in zoverre, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet in strijd met het bestemmingsplan.
2.4. De Afdeling zal de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.5. [wederpartij A] en [wederpartij B] betogen dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het college onvoldoende heeft onderzocht of de kamerverhuur die na verwezenlijking van het bouwplan zal plaatsvinden, in samenhang bezien met de reeds aanwezige kamerverhuur in de St. Annastraat, de kwaliteit van de woonomgeving aantast.
2.5.1. Dit betoog faalt. Het bestemmingsplan staat op het perceel expliciet kamerbewoning toe. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Gelet hierop bestond er voor het college geen ruimte voor een belangenafweging.
2.6. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Nijmegen (hierna: de Bouwverordening) moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte ten minste 2,50 m bij 5,00 m is.
b. (…).
2.7. [wederpartij A] en [wederpartij B] betogen dat het college bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplekken is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van feiten en omstandigheden. Daartoe hebben zij aangevoerd dat het perceel waarop de parkeerplekken zijn voorzien al is opgevoerd bij de berekening van de parkeernorm ten behoeve van de kantoorruimtes en de kamerverhuur die reeds in het pand aanwezig zijn. Bovendien kunnen de plaatsen volgens [wederpartij A] en [wederpartij B] niet allemaal gerealiseerd worden vanwege de beperkte ruimte, belemmeren zij de toegang voor noodvervoer en bezorgen zij [wederpartij A] een aanzienlijke overlast.
2.7.1. Voor zover [wederpartij A] en [wederpartij B] betogen dat het college het perceel waarop de parkeerplekken zijn voorzien al eerder bij de berekening van de parkeerbehoefte van de reeds aanwezige kantoorruimtes en kamers heeft gebruikt, zodat de parkeerplekken voor het onderhavige plan daar niet kunnen worden gerealiseerd, wordt overwogen dat bij de door [appellant sub 1] op 10 mei 2009 opgestelde berekening van de parkeerbehoefte op het perceel, welke onderdeel uitmaakt van de aanvraag, de parkeerbehoefte met betrekking tot de reeds aanwezige kantoorruimtes en kamers is meegenomen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van deze berekening heeft mogen uitgaan.
Dat de 30 parkeerplaatsen niet op het perceel kunnen worden gerealiseerd is voorts, gelet op de ter zitting bekeken gewijzigde bouwtekening van 22 november 2011 en de toelichting van het college daarop, niet gebleken. In dit kader is tevens komen vast te staan dat in de garagebox kan worden geparkeerd. Dat de fietsenstalling moet worden verwijderd teneinde de parkeerplaatsen te kunnen realiseren maakt niet dat de 30 parkeerplaatsen niet kunnen worden gerealiseerd of dat het college om die reden de bouwvergunning had moeten weigeren.
Voorts bestaat in hetgeen [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben aangevoerd met betrekking tot de bereikbaarheid van het pand voor noodvervoer geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens niet aannemelijk maken dat het bouwplan voldoet aan de ingevolge de Bouwverordening ten aanzien hiervan gestelde eisen.
Gelet op hetgeen onder 2.3.1. is overwogen, staat het bestemmingsplan parkeren op het perceel toe, zodat het college gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, niet heeft kunnen toekomen aan een afweging van de door [wederpartij A] gestelde te verwachten overlast.
Het betoog faalt.
2.8. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het besluit van 25 augustus 2010 ten onrechte heeft vernietigd.
2.8.1. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] gegrond is verklaard en het besluit van 25 augustus 2010 is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van 25 augustus 2010 alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat de secretaris het door [appellant sub 1] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2011 in zaak nr. 10/3563, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] gegrond is verklaard en het besluit van 5 augustus 2010, kenmerknummer G140Z09.001723/D10.163177, is vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij A] en [wederpartij B] ingestelde beroep ongegrond;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintigeuro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
414-713.