ECLI:NL:RVS:2012:BV6289

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113075/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Terugkeerrichtlijn op vreemdelingen in bewaring na overdracht tussen EU-lidstaten

In deze zaak gaat het om de vraag of de Terugkeerrichtlijn van toepassing is op een vreemdeling die in bewaring is gesteld na een overdracht van België naar Nederland. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de vreemdeling onder de Verordening viel ten tijde van zijn inbewaringstelling. De Raad stelt vast dat het verzoek van België tot overname van de vreemdeling door Nederland reeds is ingewilligd en dat de overdracht is voltooid. De minister was bovendien niet voornemens de vreemdeling op grond van de Verordening aan een andere lidstaat over te dragen. Hierdoor is de Terugkeerrichtlijn van toepassing op de vreemdeling. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat de minister na het verblijf van de vreemdeling in België geen nieuw terugkeerbesluit hoefde te nemen voordat hij in bewaring werd gesteld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar verbetert de gronden waarop deze rust. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 13 februari 2012.

Uitspraak

201113075/1/V3.
Datum uitspraak: 13 februari 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 12 december 2011 in zaak nr. 11/38233 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 december 2011, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. Bij besluit van 15 juli 2011 is de door de vreemdeling op 7 juli 2011 ingediende aanvraag voor een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling is daarop naar België vertrokken, van waaruit hij op 25 november 2011 is overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten. De vreemdeling is aansluitend op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld.
2.3. De vreemdeling klaagt in de derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft verwogen dat richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) niet van toepassing is op Dublinclaimanten en dat aan hem daarom geen terugkeerbesluit had hoeven te worden uitgereikt. Hiertoe voert de vreemdeling primair aan dat de Terugkeerrichtlijn wel van toepassing is op Dublinclaimanten. Subsidiair stelt de vreemdeling zich op het standpunt dat hij geen Dublinclaimant is en dat de maatregel derhalve getoetst had moeten worden aan de Terugkeerrichtlijn. Tot slot betoogt de vreemdeling dat na zijn verblijf in België aan hem een terugkeerbesluit had moeten worden uitgereikt.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011, in zaak nr. 201103206/1/V3; www.raadvanstate.nl) valt een door een lidstaat van de Europese Unie aan een andere lidstaat gericht verzoek tot overname of terugname van een vreemdeling op grond van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen, welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), niet als terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn aan te merken, zodat deze richtlijn in zo'n geval niet van toepassing is.
Nu het verzoek van België tot overname van de vreemdeling door Nederland reeds is ingewilligd, de overdracht is voltooid en de minister voorts niet voornemens was de vreemdeling op grond van de Verordening aan een andere lidstaat over te dragen, is de rechtbank er derhalve ten onrechte vanuit gegaan dat de vreemdeling ten tijde van zijn inbewaringstelling onder de Verordening viel. De Terugkeerrichtlijn is derhalve op de vreemdeling van toepassing.
De klacht is in zoverre terecht voorgedragen, maar de grief leidt, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.3.2. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2011 in zaak nr. 201105819/1/V3; www.raadvanstate.nl) heeft de vreemdeling door zijn vertrek naar België niet voldaan aan de in voormelde meeromvattende beschikking van 15 juli 2011 vervatte terugkeerverplichting, nu aan die verplichting eerst is voldaan indien de vreemdeling is teruggekeerd naar een land als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Nu de vreemdeling niet naar een land als bedoeld in die bepaling is teruggekeerd, is de werking van de in de meeromvattende beschikking vervatte terugkeerverplichting niet komen te vervallen.
De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het niet op juiste gronden, overwogen dat de minister na het verblijf van de vreemdeling in België geen nieuw terugkeerbesluit hoefde te nemen alvorens hem in bewaring te stellen.
2.4. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.6. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Leeuwen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2012
373-654.
Verzonden: 13 februari 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser