201107521/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Tennisvereniging T.C. de Blaak (hierna: de Tennisvereniging), gevestigd te Tilburg,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 mei 2011 in zaak nr. 10/3282 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 20 augustus 2009 heeft het college aan de Tennisvereniging geweigerd om ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van twaalf lichtmasten op het perceel Ekkersrijt 45 te Tilburg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college het door de Tennisvereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit, met een aangepaste motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 20 mei 2011, verzonden op 30 mei 2011, heeft de rechtbank het door de Tennisvereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Tennisvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2012, waar de Tennisvereniging, vertegenwoordigd door K. van Eersel, bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van den Biggelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Tennisvereniging is sinds 1980 gehuisvest op het perceel. Het perceel is voorzien van zeven tennisbanen alsmede een kantine met vergaderruimte, bergingen en kleedlokalen. Sinds 1998 beschikken vier tennisbanen over verlichting. De Tennisvereniging wil thans de drie overige tennisbanen van verlichting voorzien, door het plaatsen van in totaal twaalf lichtmasten met een hoogte van elf meter.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Blaak West 2007" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Sport" met de nadere aanduiding "bouwvlak sport".
Ingevolge artikel 6.1.1 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden onder andere bestemd voor sportvoorzieningen.
Ingevolge artikel 1, onderdeel 107, wordt onder "sportvoorzieningen" verstaan het geheel van voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan/-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten en dergelijke.
Ingevolge artikel 6.1.3 zijn de op de plankaart voor "Sport" aangewezen gronden tevens bestemd voor onder meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 6.1.1 genoemde functies.
Ingevolge artikel 6.2.3 gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, de volgende bepalingen:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in het hoofdbebouwingsvlak niet meer dan 5 meter bedragen.
Ingevolge artikel 6.4.1, sub e, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 22.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 6.4.2, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.3, sub b, ten behoeve van lichtmasten, sirenes, ballenvangers en dergelijke tot en maximum van 20 meter hoogte.
Ingevolge artikel 6.4.1 mag deze vrijstellingsmogelijkheid slechts worden gebruikt indien, voor zover hier van belang, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
2.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) zoals die wet luidde ten tijde van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels ontheffing kunnen verlenen van bij het plan aan te geven regels.
2.4. Niet in geschil is dat de lichtmasten van elf meter hoog waarvoor bouwvergunning is gevraagd in strijd zijn met artikel 6.2.3, onder b, van de planvoorschriften vanwege overschrijding van de toegestane hoogte. Het college heeft geweigerd ontheffing krachtens artikel 6.4.1, onder e, van de planvoorschriften te verlenen, omdat volgens het college niet aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan.
2.5. De Tennisvereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte aan het oude bestemmingsplan "De Blaak" en aan artikel 3.10 van de Wro heeft getoetst en dat de uitspraak daarom vernietigd moet worden. Zij voert daartoe aan dat ingevolge het geldende bestemmingsplan lichtmasten bij sportvelden zijn toegestaan en voor de hoogte een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid bestaat.
2.5.1. Hoewel de Tennisvereniging dit betoog terecht heeft voorgedragen, leidt het niet tot het daarmee beoogde doel. Het bouwplan blijft in strijd met artikel 6.2.3, onder e, van het bestemmingsplan vanwege overschrijding van de maximale hoogte van vijf meter.
2.6. De Tennisvereniging betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college een onjuiste en onvolledige belangenafweging heeft gemaakt en gehouden was een binnenplanse ontheffing te verlenen voor de hoogte van de lichtmasten. De Tennisvereniging wijst er op dat het tennispark in het bestemmingsplan is opgenomen en lichtmasten voorzieningen zijn die functioneel bij een tennispark horen en noodzakelijk zijn voor optimaal gebruik van de tennisbanen. Om het tennispark "all season" te maken heeft de Tennisvereniging in 1998 in de banen geïnvesteerd door de ondergrond extra te verharden en bij vier van de zeven banen lichtmasten te plaatsen. Doordat in de winter 's avonds slechts van vier van de zeven banen gebruik kan worden gemaakt, ontstaan lange wachttijden en verliest de vereniging leden en daarmee inkomsten.
Volgens de Tennisvereniging worden de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende woningen niet onevenredig beperkt aangezien het gebruik van het tennispark niet wordt geïntensiveerd en het aantal spelers niet toeneemt.
2.6.1. Het verlenen van een binnenplanse ontheffing is een bevoegdheid van het college. Het discretionaire karakter van deze bevoegdheid brengt met zich dat het besluit terughoudend moet worden getoetst. Voorts moet worden vastgesteld dat het college voor lichtmasten bij sportterreinen geen beleid heeft. Ontheffing kan worden verleend als de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
2.6.2. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van het tennispark wordt geïntensiveerd doordat 's avonds tegelijkertijd meer banen kunnen worden gebruikt. Hoewel de omwonenden ook nu al licht- en geluidhinder kunnen ondervinden, hebben de lichtmasten een negatief effect op het woongenot van de omwonden. Dat alle banen 's avonds in de zomer al gebruikt worden, omwonenden 's winters minder last van geluid hebben, en de banen na 22.00 niet gebruikt worden, neemt niet weg dat de lichtmasten leiden tot meer licht- en geluidsdruk.
In hetgeen de Tennisvereniging heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in zijn besluit op bezwaar van 22 juni 2010 gemotiveerd uiteen heeft gezet dat het oprichten van de lichtmasten in dit geval leidt tot onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en woningen. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat de Tennisvereniging weliswaar nadeel ondervindt van de weigering van de bouwvergunning voor de lichtmasten, maar dat zij daardoor niet in haar voortbestaan bedreigd wordt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college daarmee voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom het in redelijkheid geen medewerking wenst te verlenen aan een ontheffingsprocedure krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro. Het betoog faalt.
2.7. De Tennisvereniging betoogt verder dat het college van de afstand van 50 meter uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) had moeten afwijken omdat het bij deze afstand om geluid gaat en niet om licht en het een reeds lang bestaand tennispark betreft waar ook al lichtmasten staan. Het college had volgens haar niet slechts naar deze afstand mogen verwijzen maar had moeten motiveren waarom het in dit geval niet van de norm is afgeweken.
2.7.1. Dit betoog faalt. In de VNG-brochure wordt ter voorkoming van hinder een afstand van 50 meter aanbevolen tussen een rustige woonwijk en een veldsportcomplex met verlichting. De afstand is aanbevolen in verband met het aspect geluid. Daargelaten in hoeverre in het kader van de vereiste ontheffing voor nieuwe lichtmasten op een bestaand sportcomplex van een bestaande of een nieuwe situatie moet worden gesproken, kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2008 in zaak nr.
200707975/1) de VNG-brochure een indicatie geven van de mate van hinder in bestaande conflictsituaties. Het college heeft deze aanbevolen afstand derhalve bij zijn belangenafweging mogen betrekken. Daarbij heeft het college in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat, mede gelet op het feit dat ongeveer twintig woningen binnen een kortere afstand dan 50 meter van het tennispark zijn gesitueerd en dat drie banen gedurende meer uren per dag, in de avonduren, en gedurende een langere periode van het jaar kunnen worden gebruikt met de daarbij behorende geluidhinder, niet wordt voldaan aan de voorwaarde voor een binnenplanse ontheffing dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig mogen worden beperkt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012