201103428/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], gevestigd te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Raad Bouwontwikkeling B.V." (hierna: Bouwontwikkeling), gevestigd te Noordwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2011 in zaken nrs. 09/9058 en 09/9059 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
Bouwontwikkeling,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 13 februari 2009 heeft het college aan Bouwontwikkeling vrijstelling en bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het oprichten van een bedrijfspand met showrooms, kantoren en een parkeergarage ter plaatse van de te slopen verkoopruimte met garage op het perceel de Binckhorstlaan 176 te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 november 2009 heeft het college het door [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling bij afzonderlijke brieven, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling hebben hun hoger beroepen aangevuld bij brief van 17 april 2011.
[appellant sub 1] en Bouwontwikkeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2011, waar [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.S. Weeda en mr. I.R. Kohne en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van een bedrijfspand met showrooms, kantoren en een parkeergarage op het perceel. Verder ziet het bouwplan op de aanleg van 22 parkeerplaatsen op maaiveldniveau.
2.2. Ingevolge het ter plaatse, ten tijde van belang, geldende bestemmingsplan "Binckhorst" rusten op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)", alsmede de bestemming "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren zijn toegestaan (B+D+Kt)".
Ingevolge artikel 1, aanhef, wordt in deze voorschriften verstaan onder:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een op de kaart aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, mag het bouwen niet plaatshebben met overschrijding van bouwgrenzen c.q. bestemmingsgrenzen, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.
Artikel 4. Bedrijfsdoeleinden (B)
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder 1.1, zijn de op de kaart als Bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, waaronder groothandelsbedrijven en laboratoria begrepen worden.
Ingevolge onderdeel 1.2, zijn op deze gronden uitsluitend ten dienste van en in verband met de bestemming toegestaan:
a. gebouwen (waaronder dienstwoningen);
e. andere bijbehorende voorzieningen;
Ingevolge het derde lid, onder a, mag van elk bouwperceel ten hoogste 80% worden bebouwd.
Ingevolge onderdeel h, mag in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, de bebouwing op een bouwperceel één geheel vormen met de bebouwing op een aangrenzend bouwperceel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren zijn toegestaan (B+D+Kt)".
Ingevolge onderdeel k, zijn parkeervoorzieningen ten behoeve van kantoren in de aangrenzende bestemming "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren toegestaan (B+D+Kt)", slechts toegestaan in de vorm van gebouwde voorzieningen.
Artikel 5. Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren zijn toegestaan (B+D+Kt)
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder 1.1, zijn de op de kaart als "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren zijn toegestaan (B+D+Kt)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven waaronder groothandelsbedrijven en laboratoria begrepen worden;
b. detailhandel in volumineuze goederen;
c. maximaal twee restaurants of café-restaurants;
d. kantoren doch niet in de begane grondlaag.
Ingevolge onderdeel 1.2, zijn op deze gronden uitsluitend ten dienste van en in verband met de bestemming toegestaan:
a. gebouwen (waaronder dienstwoningen);
e. andere bijbehorende voorzieningen;
Ingevolge het derde lid, onder a, mogen gebouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
Ingevolge onderdeel h, mag van elk bouwperceel ten hoogste 80% worden bebouwd.
Ingevolge onderdeel o, mag in afwijking van het bepaalde in dit lid, onder a, en in artikel 3, eerste lid, de bebouwing op een bouwperceel één geheel vormen met de bebouwing op een aangrenzend bouwperceel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)".
Ingevolge artikel 26, eerste lid, is het verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met voorschriften van het plan.
2.3. [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag om bouwvergunning niet in strijd is met artikel 5, derde lid, onder h, van de planvoorschriften. Zij voeren daartoe aan dat de omstandigheid dat het bouwplan is voorzien binnen twee verschillende bestemmingsvlakken, te weten het bestemmingsvlak "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren zijn toegestaan (B+D+Kt)" en het bestemmingsvlak "Bedrijfsdoeleinden (B)", niet afdoet aan het feit dat het bouwplan is gesitueerd op één bouwperceel. In dat verband hebben zij erop gewezen dat het perceel waarop het bouwplan is voorzien één kadastraal perceel betreft, dat ook in ruimtelijke zin een eenheid vormt en in gebruik is bij één bouwmarkt. Volgens [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling wordt daarom het maximale bebouwingspercentage van 80% als bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onder a, in samenhang met 5, derde lid, onder h, van de planvoorschriften door de realisering van het bouwplan niet overschreden.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2008 in zaak nr.
200702672/1) is bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kadastrale percelen.
Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het bouwplan is voorzien op één kadastraal perceel dat wordt gebruikt door één bouwmarkt, valt de omvang van het bouwperceel daarmee samen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat uit artikel 4, derde lid, onder h, en artikel 5, derde lid, onder o, van de planvoorschriften volgt dat het bouwplan is voorzien op twee bouwpercelen. Dat in die artikelen is bepaald dat ten aanzien van een bouwperceel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" en een bouwperceel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren zijn toegestaan (B+D+Kt)" mag worden gebouwd met overschrijding van de bouw- of de bestemmingsgrenzen, betekent niet dat deze bestemmingsvlakken niet in één bouwperceel kunnen liggen zoals in de onderhavige situatie het geval is. Aangezien het bouwplan is voorzien op één bouwperceel wordt het maximale bebouwingspercentage van 80% als bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onder a, in samenhang met 5, derde lid, onder h, van de planvoorschriften door de realisering van het bouwplan niet overschreden. Het betoog slaagt derhalve.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond beoordelen.
2.5. [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling hebben betoogd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beoogde 22 parkeerplaatsen op maaiveldniveau in strijd zijn met artikel 4, derde lid, onder k, gelezen in samenhang met artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.5.1. De parkeerplaatsen zijn beoogd op gronden waarop de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" rust. Uit artikel 4, derde lid, onder k, van de planvoorschriften kan worden afgeleid dat op gronden met deze bestemming parkeervoorzieningen ten behoeve van de aangrenzende bestemming "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren toegestaan (B+D+Kt)" mogen worden gerealiseerd, met dien verstande dat ten behoeve kantoren uitsluitend gebouwde parkeervoorzieningen zijn toegestaan. Niet in geschil is dat de parkeerplaatsen zullen worden gebruikt ten behoeve van de in de beoogde showrooms te vestigen volumineuze detailhandel. Deze showrooms bevinden zich op aangrenzende gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren toegestaan (B+D+Kt)". Artikel 4, derde lid, onder k, gelezen in samenhang met artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften staat daarom niet aan de verlening van de gevraagde bouwvergunning eerste fase in de weg. Het betoog slaagt.
2.5.2. Onder vorenstaande omstandigheden is de aanvraag om bouwvergunning eerste fase niet in strijd met het bestemmingsplan. Niet in geschil is dat het college buiten de in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet gestelde termijn heeft beslist omtrent die bouwaanvraag. Er is daarom daarvoor ingevolge artikel 46, vijfde lid, van die wet van rechtswege bouwvergunning eerste fase verleend. Dit betekent dat het college zijn besluit van 13 februari 2009 onbevoegd heeft genomen.
2.6. De beroepen van [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling tegen het besluit van 11 november 2009 zijn gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van [appellant sub 1] en Bouwontwikkeling tegen het besluit van 13 februari 2009 gegrond verklaren, dat besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 11 november 2009.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2011 in zaken nrs. 09/9058 en 09/9059;
III. verklaart de door [appellant sub 1] en "De Raad Bouwontwikkeling B.V." bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 11 november 2009, kenmerk B.2.09.0555.001;
V. verklaart de door [appellant sub 1] en "De Raad Bouwontwikkeling B.V." tegen het besluit van 13 februari 2009, kenmerk 200851263/22, gemaakte bezwaar gegrond;
VI. herroept dat besluit;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en "De Raad Bouwontwikkeling B.V." in verband met de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.768,80 (zegge: zeventienhonderdachtenzestig euro en tachtig cent), waarvan € 1.748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant sub 1] en "De Raad Bouwontwikkeling B.V." het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.502,00 (zegge: vijftienhonderdtwee euro) voor de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012