ECLI:NL:RVS:2012:BV5102

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104621/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor woningen te Oosteind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout, dat op 26 mei 2010 vrijstelling en een bouwvergunning heeft verleend aan de stichting Thuisvester voor de bouw van twaalf woningen op een perceel aan de Provincialeweg 149-151 te Oosteind. De vergunning is verleend onder de voorwaarde dat de woningen pas bewoond mogen worden nadat een milieucirkel op het perceel is opgeheven. De appellant, die een melkrundvee- en fokzeugenbedrijf en een vleesvarkensbedrijf in de nabijheid heeft, stelt dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat de realisatie van het project zijn bedrijfsvoering zal belemmeren. Het college heeft het bezwaar van de appellant tegen de vergunning ongegrond verklaard, waarna de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda het beroep van de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. De appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 31 oktober 2011 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de appellant geen belanghebbende is. De afstand van de projectlocatie tot de bedrijven van de appellant is aanzienlijk, en er zijn geen aanwijzingen dat de geurbelasting van de bedrijven op de woningen meer dan aanvaardbaar is. De enkele vrees van de appellant dat er geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, is onvoldoende om hem als belanghebbende aan te merken. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de appellant tegen het besluit van 23 november 2010 alsnog gegrond. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

201104621/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Oosterhout,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 9 maart 2011 in zaak nrs. 11/75 en 11/76 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, aan de stichting Thuisvester vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van twaalf woningen op het perceel gelegen aan de Provincialeweg 149-151 te Oosteind, onder de voorwaarde dat bewoning van de te realiseren woningen pas mag plaatsvinden nadat de milieucirkel gelegen op het perceel aan de Provincialeweg te Oosteind, kadastraal bekend gemeente Oosterhout sectie V, nummer 1142, door de eigenaar is opgeheven.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Thuisvester een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Rutteman, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Vervoort, A. Lemaire-Lap en G.J.A.M. Bartels, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Thuisvester, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij het besluit op bezwaar kan worden aangemerkt. [appellant] voert daartoe aan dat hij met de realisering van het project wordt belemmerd in de uitvoering van zijn in de nabijheid van de projectlocatie gelegen melkrundvee- en fokzeugenbedrijf aan de [locatie sub 1] en zijn vleesvarkensbedrijf aan de [locatie sub 2] te [plaats], nu ter plaatse van het project geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. De afstand van de projectlocatie tot de bedrijven van [appellant] aan de Griendsteeg en de Hogedijk bedraagt, naar ter zitting is gebleken, ongeveer 725 m, respectievelijk 850 m. Niet in geschil is dat vanaf de percelen waar de bedrijven zijn gevestigd, geen zicht bestaat op de projectlocatie en dat de geurbelasting van geen van deze bedrijven op de voorziene woningen meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht, zodat artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij niet aan verlening van de gevraagde vrijstelling in de weg kan staan.
Verder blijkt uit de gedingstukken dat de woningen de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven van [appellant] niet beperken, nu geurgevoelige objecten als bedoeld in die wet dichter bij die bedrijven zijn gelegen dan de voorziene woningen. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat [appellant] een belang heeft dat rechtstreeks is betrokken bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 mei 2010. De enkele vrees van [appellant] dat ter plaatse van het project geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, is onvoldoende voor een ander oordeel. De verwijzing van [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2005 in zaak
200502223/1kan hem niet baten, reeds omdat anders dan in de situatie die in die uitspraak aan de orde was, in dit geval geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat [appellant] ten gevolge van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 mei 2010 zal worden beperkt in zijn bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit van 26 mei 2010. De voorzieningenrechter heeft hierin evenwel ten onrechte aanleiding gezien het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk in plaats van gegrond te verklaren omdat bij het besluit van 23 november 2010 het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard in plaats van niet-ontvankelijk. Daarom slaagt het beroep van [appellant].
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 november 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 26 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 november 2010.
2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 9 maart 2011 in zaak nrs. 11/75 en 11/76;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout van 23 november 2010, kenmerk VVH/ABV/RV 62981;
V. verklaart het door [appellant] tegen het besluit van 26 mei 2010, kenmerk 2008420, gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.781,82 (zegge: zeventienhonderdeenentachtig euro en tweeëntachtig cent), waarvan € 1.748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012
543.