201105529/1/A4.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 maart 2011 in zaak nr. 10/1040 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd in verband met een zonder bouwvergunning gerealiseerde walbeschoeiing en het gebruik van gronden als water in strijd met de bestemming op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 mei 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op 5 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Hengst, advocaat te Joure, en het college, vertegenwoordigd door M.N. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Aan het in de bij de rechtbank bestreden beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit van 7 december 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] een walbeschoeiing heeft aangebracht zonder een daartoe vereiste bouwvergunning en tevens dat het perceel voor een deel in strijd met het ten tijde van het besluit geldende bestemmingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Aldeboarn-Kom" (hierna: het bestemmingsplan) wordt gebruikt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen de walbeschoeiing. Daartoe voert hij aan dat geen wettelijk voorschrift is overtreden. Volgens hem is voor de walbeschoeiing geen bouwvergunning vereist, omdat het gaat om bouwvergunningvrij onderhoud van de bestaande walbeschoeiing.
2.3.1. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid, wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder dwangsom uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet wordt onder bouwen verstaan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat tot het gewone onderhoud behoort.
Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder c, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
2.3.2. Voor de beantwoording van de vraag of de walbeschoeiing als bouwwerk in de zin van de Woningwet moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2008, in zaak nr. 200704443/1 (www.raadvanstate.nl), overwogen dat voor de uitleg van het begrip bouwwerk aansluiting kan worden gezocht bij de in de modelbouwverordening 1992 gegeven definitie van een bouwwerk. Deze definitie luidt: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Gelet op de omvang, aard en verankering in de grond van de walbeschoeiing heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de walbeschoeiing als bouwwerk in de zin van de Woningwet moet worden aangemerkt.
2.3.3. Ter zitting is gebleken dat de aanwezige betonnen walbeschoeiing is vervangen door een nieuwe walbeschoeiing van hout en andere materialen. Nu het gaat om een volledige vernieuwing van de walbeschoeiing heeft de rechtbank terecht overwogen dat het niet gaat om gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet, waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor de walbeschoeiing bouwvergunning van rechtswege is verleend, omdat het college niet binnen de daarvoor gestelde termijn op zijn aanvraag van 10 oktober 2007 heeft beslist.
Bij besluit van 16 oktober 2008, is bouwvergunning voor de walbeschoeiing geweigerd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden, nu [appellant] daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Voor zover de bouwvergunning van rechtswege is verleend, wat daar ook van zij, is de weigering van de bouwvergunning van 16 oktober 2008 in plaats daarvan getreden.
2.5. [appellant] betoogt dat het gebruik daarvan als insteekhaven niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ten gevolge van het aanbrengen van de walbeschoeiing water op zijn perceel is gerealiseerd. Daartoe voert hij aan dat hij geen water heeft gerealiseerd en dat voor het afgraven van grond geen bouwvergunning vereist is. Tevens voert hij aan dat het water niet gebruikt wordt in strijd met de bestemming, aangezien hij dat voor bedrijfsmatige activiteiten zal gebruiken. Ten slotte voert hij aan dat het water niet diep genoeg is om als insteekhaven te gebruiken.
2.5.1. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden en zijn voor het overige toegestaan:
- industrie, groothandel, ambachtelijke-, nijverheids-, reparatie-, verhuur- en overige dienstverlenende en verzorgende bedrijven (met uitzondering van detailhandelsbedrijven), welke voor wat betreft geur, stof, trilling en gevaar toelaatbaar zijn tussen of naast woningen.
Ingevolge het vierde lid kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats, vorm en toe te passen materialen van andere bouwwerken en oeverbeschoeiingen voor zover gronden op de inrichtingskaart zijn aangeduid met "aandachtsgebied perceelbegrenzingen en/of oeverbeschoeiingen".
Ingevolge het vijfde lid geldt ten aanzien van gronden en bouwwerken dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.
2.5.2. Anders dan [appellant] veronderstelt, ziet de last wat betreft het gebruik van gronden als water op gebruik in strijd met het bestemmingsplan en niet op het ontbreken van een bouwvergunning.
[appellant] heeft niet betwist dat op het perceel gronden zijn afgegraven waardoor een groter oppervlak water is gerealiseerd. Het bestemmingsplan staat het realiseren van water op gronden met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' niet toe. Derhalve is het gebruik als water in strijd met het bestemmingsplan. Dat volgens [appellant] het water niet diep genoeg is voor of nog niet wordt gebruikt als insteekhaven of anderszins doet daar niet aan af. Gelet op het vorenstaande is het gebruik van de grond in strijd is met de bestemming, hetgeen in strijd met artikel 9, vijfde lid van de planvoorschriften is.
2.6. Gezien het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden.
2.7. De Afdeling merkt nog het volgende op. Ter zitting is door het college te kennen gegeven dat het [appellant] vrij staat alsnog een vergunning aan te vragen voor de walbeschoeiing langs de oorspronkelijke oever van rivier de Boarne. Het college heeft toegezegd in dat geval niet tot invordering van de dwangsom te zullen overgaan totdat op de aangevraagde vergunning is beslist.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012