201004747/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Leiden,
2. de vereniging Vereniging Hofbrouckerpark/Hofwijck, de Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en de Groen Advies Commissie, gevestigd te Oegstgeest,
3. [appellant sub 3], wonend te Oegstgeest,
4. [appellant sub 4], wonend te Oegstgeest,
de raad van de gemeente Oegstgeest,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Oud Poelgeest" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2010, de Vereniging Hofbrouckerpark/Hofwijck, de Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en de Groen Advies Commissie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010 en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 15 juni 2010.
De raad van de gemeente Oegstgeest heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen en de Vereniging Hofbrouckerpark/Hofwijck, de Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en de Groen Advies Commissie hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.J. Smale, advocaat te Leiden, De Vereniging Hofbrouckerpark/Hofwijck, de Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en de Groen Advies Commissie, vertegenwoordigd door mr. J.J.L. de Soeten, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. A.C.M. Goud, mr. K.V.L. Troost, ir. M. Wezenbeek en ing. F. Martens, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied "Oud Poelgeest" in de gemeente Oegstgeest. Het plangebied wordt begrensd door de Haarlemmertrekvaart in het oosten, de Oegstgeesterweg, Hofdijck en Laan van Alkemade in het zuiden, de Hazenboslaan in het westen en de Lange Voort in het Noorden.
2.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.4. [appellant sub 4] en [appellant sub 3] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Voor zover de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 3] gericht zijn tegen de ongewijzigde onderdelen van het bestemmingsplan zijn geen omstandigheden aangevoerd waardoor aan hen redelijkerwijs niet verweten kan worden dat niet tijdig een zienswijze is ingediend.
Ten aanzien van de wijzigingen die na de termijn voor het indienen van zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn vastgesteld, kan [appellant sub 4] en [appellant sub 3] niet worden verweten dat zij geen zienswijzen hebben ingediend.
Het beroep van [appellant sub 4] en [appellant sub 3] is voor zover het gericht is tegen ten opzichte van het ontwerpplan ongewijzigde onderdelen niet-ontvankelijk. Voor zover het beroep gericht is tegen de wijzigingen bij de vaststelling van het bestemmingsplan is het beroep ontvankelijk.
2.5. De Vereniging Hofbrouckerpark/ Hofwijck (hierna: de Vereniging), Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest (hierna: SBDO) en de Groen Advies Commissie Oegstgeest (hierna: GACO) hebben tezamen beroep ingesteld.
De Vereniging heeft geen zienswijze ingediend. In het beroepschrift wordt gesteld dat de omwonenden van het Hofbrouckerpark en de Lange Voort en de klankbordgroepen die eerder een zienswijze hebben ingediend thans deel uitmaken van de Vereniging. De Vereniging is na de terinzagelegging van het plan opgericht. De omwonenden en de klankbordgroepen hadden op eigen naam beroep kunnen instellen, maar hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting is, onder verwijzing naar de machtiging van de leden van de GACO, gesteld dat het beroep is ingesteld namens de leden van de GACO. De GACO is betrokken in het vooroverleg dat op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) wordt gevoerd. De GACO heeft, daartoe door de raad in de gelegenheid gesteld, op 1 oktober 2009 een brief gestuurd waarin commentaar op een concept van het bestemmingsplan is gegeven. De raad heeft deze brief als onderdeel van het vooroverleg meegenomen. Het ontwerpplan is op 8 oktober 2009 ter inzage gelegd. De brief van de GACO dateert van voor deze datum. Deze brief kan niet aangemerkt worden als zienswijze. Gelet op het vorenstaande zijn noch door de GACO, noch door de leden van de GACO zienswijzen ingediend.
Gelet op het vorenstaande hebben de leden van de GACO, noch de Vereniging een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Er doet zich geen omstandigheid voor waardoor aan hen redelijkerwijs niet verweten kan worden dat niet tijdig een zienswijze is ingediend. Het beroep van SBDO, de Vereniging en de leden van de GACO is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door de leden van de GACO en de Vereniging.
2.6. Ten aanzien van het betoog van de raad dat het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet ontvankelijk is voor zover dit ziet op de ontheffingsmogelijkheid binnen de molenbiotoop in artikel 25.1.3 van de planvoorschriften omdat deze beroepsgrond geen oorsprong vindt in de zienswijzen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.6.1. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel, in het bijzonder artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
[appellant sub 1] en anderen hebben ten aanzien van de gronden waarop de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" rust zienswijzen ingediend. De beroepsgrond ziet dus op een plandeel waarover [appellant sub 1] en anderen een zienswijze hebben ingediend. Gelet hierop kunnen alle aangevoerde gronden in relatie tot dit plandeel in de beoordeling worden betrokken.
Buitenplaats Oud Poelgeest
2.7. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel waarbinnen het rijksmonument "Oud Poelgeest" (hierna: het rijksmonument) ligt. Zij betogen dat het bestemmingsplan de cultuurhistorische en ecologische waarden van het rijksmonument onvoldoende beschermt en dat naar deze waarden onvoldoende onderzoek is gedaan. Bij het opstellen is volgens [appellant sub 1] en anderen de aanpak uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) niet gehanteerd, omdat geen dubbelbestemming ter bescherming van de cultuurhistorische en ecologische waarden is opgenomen. Ook stellen zij dat in strijd met artikel 3.1.6 Bro geen beschrijving in de toelichting is opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de overige waarden in de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.
Tevens stellen zij dat de ontheffingsmogelijkheid van de bouwregels binnen de molenbiotoop zoals opgenomen in artikel 25.1.3 in strijd is met de ontwerp-verordening Ruimte, dat het college van gedeputeerde staten het bevoegde orgaan is ten aanzien van de molenbiotoop en dat de gemeente Leiden niet deskundig is om over de ontheffing van de bouwregels binnen de molenbiotoop te adviseren.
Voorts voeren zij aan dat de hoek van de Ezelenweide ten onrechte niet in het plangebied is opgenomen en uit de toelichting op het plan zou blijken dat de aanleg van een brug op de punt van de Ezelenweide volgens de raad mogelijk zou zijn. Zij stellen verder dat het plan in samenhang met omliggende plannen had moeten worden bezien.
2.8. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan volgens de SVBP 2008 is opgesteld. Alleen datgene dat zijn bescherming in het plan moet vinden, is bestemd. Het vastleggen van de cultuurhistorische en de ecologische waarden ter bescherming acht de raad niet noodzakelijk aangezien deze reeds beschermd worden door respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de aanwijzing als Ecologische Hoofdstructuur. In het bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die negatieve effecten hebben op de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur of op de cultuurhistorische waarden van Oud Poelgeest.
De raad stelt zich op het standpunt dat de ruimtelijke samenhang van een gebied, niet per se in één bestemmingsplan hoeft te worden opgenomen. De wijze waarop de planologische ontwikkelingen op de hoek van de Ezelenweide worden vormgegeven wordt nog onderzocht en zal in nadere planvorming worden vastgelegd.
2.9. De in het plangebied liggende gronden binnen het rijksmonument hebben, voor zover van belang, de bestemming "Bos" of "Groen" met de aanduiding "ijsbaan", en gedeeltelijk de aanduiding "vrijwaringszone-molenbiotoop".
2.10. Ingevolge artikel 3.1.1 van de planregels zijn de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor beeldbepalend/monumentaal (openbaar) groen; parken; water en voorzieningen voor de waterhuishouding; en de instandhouding en bescherming van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarde; met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 3.2 van de planregels mogen, voorzover van belang, op de gronden geen gebouwen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte voor lichtmasten is 6 m, voor pergola’s 3,5 m en voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 3 m.
Ingevolge artikel 3.3 is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het ontgronden, uitdiepen, egaliseren, afgraven, diepploegen en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur; het planten, rooien, kappen of verminken van de houtopstand en gewassen; het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk); het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen. De aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden zoals beschreven in artikel 3.1.1 van de planvoorschriften.
2.10.1. Ingevolge artikel 5.1 van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen; bermen en beplanting; paden; speelvoorzieningen inclusief bijbehorende hekwerken; water; voorzieningen voor de waterhuishouding; nutsvoorzieningen; met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen. De gronden ter plaatse van de aanduiding ijsbaan mogen ten behoeve van een ijsbaan worden aangewend.
Ingevolge artikel 5.2 mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3 m, en een oppervlakte van maximaal 25 m². De maximale bouwhoogte voor lichtmasten is 6 m, voor speeltoestellen inclusief bijbehorende hekwerken 5 m, en voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 3 m.
2.10.2. Ingevolge artikel 25.1.1 van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop", behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
Ingevolge 25.1.2 van de planregels mag in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen binnen een afstand van 100 m van de molen niet hoger worden gebouwd dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande molenwiek; binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen niet hoger worden gebouwd dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande molenwiek.
Ingevolge artikel 25.1.3 kan, voor zover hier van belang, het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 25.1.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, mits ten behoeve van de Kikkermolen advies is verkregen van de gemeente Leiden.
2.11. Zoals gesteld wordt in de toelichting bij de SVBP 2008, kan aan een dubbelbestemming behoefte bestaan als ruimtelijk relevante belangen moeten worden veilig gesteld, die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een dubbelbestemming ter bescherming van de ecologische waarden niet nodig is, omdat het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt waarvan een negatief effect op de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur kan worden verwacht.
2.11.1. De voor "Bos" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor beeldbepalend/monumentaal (openbaar) groen en de instandhouding en bescherming van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarde. In aanmerking nemend dat de cultuurhistorische waarden tevens door de aanwijzing als rijksmonument worden beschermd heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat nadere bescherming door het opnemen van een dubbelbestemming "waarde-cultuurhistorie" voor de gronden met de bestemming "Bos" niet noodzakelijk is.
2.11.2. Binnen de bestemming "Groen" zijn geen voorschriften gesteld ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden binnen het rijksmonument. Niet is gebleken dat onderzoek is verricht naar de noodzaak van bescherming van de cultuurhistorische waarden voor deze gronden, met name gelegen in de zichtlijnen, in aanvulling op de bescherming van de Monumentenwet 1988. Door de raad is ter zitting aangegeven dat ten aanzien van de bestemming "Groen", voor zover gelegen binnen het rijksmonument bij nader inzien nadere bescherming had moeten worden opgenomen. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is genomen met de op grond van artikel 3:2 van de Awb bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.11.3. De Verordening Ruimte was ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet in werking getreden. In het bestemmingsplan zijn de molenbiotoop en de regels ten aanzien van het bouwen in de molenbiotoop overeenkomstig de Verordening Ruimte opgenomen. De Verordening Ruimte sluit afwijking niet uit, mits windvang en zicht zijn gegarandeerd. De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan strijdig is met het provinciaal beleid zoals vastgelegd in de ten tijde van belang in voorbereiding zijnde Verordening Ruimte. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland heeft overigens geen zienswijzen ingediend ten aanzien van het opnemen van de ontheffingsbevoegdheid voor de bouwregels binnen de molenbiotoop. De raad heeft zich bij de vaststelling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontheffingsbevoegdheid in overeenstemming was met het provinciaal beleid.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gemeente Leiden, in zijn hoedanigheid van eigenaar van de Kikkermolen, om advies zal moeten worden gevraagd over de ontheffing van het bouwverbod binnen de molenbiotoop van de Kikkermolen en hiervoor geen onafhankelijke deskundige hoeft te worden aangewezen.
2.11.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de Ezelenweide binnen het plan moet worden opgenomen overweegt de Afdeling dat gelet op de systematiek van de Wro de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de stelling dat uit de toelichting op het plan zou blijken dat volgens de raad de aanleg van een brug op de punt van de Ezelenweide mogelijk zou zijn, overweegt de Afdeling dat aan de toelichting geen bindende betekenis toekomt. Het standpunt van de raad ten aanzien van de aanleg van een brug dat [appellant sub 1] en anderen in de toelichting lezen kan er daarom niet toe leiden dat de aanleg van de brug door dit bestemmingsplan (mede) wordt mogelijk gemaakt. Voor zover de Ezelenweide behoort tot de molenbiotoop, zullen in het plan waarin de Ezelenweide wordt opgenomen, overeenkomstig de inmiddels in werking getreden Verordening Ruimte, de molenbiotoop en de daarbij behorende regels moeten worden vastgelegd.
2.12. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met de wijziging ten opzichte van het ontwerpplan van de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Horeca" in artikel 6.1 van de planvoorschriften bij de vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbende op Kasteel Congreshotel Oud Poelgeest.
[appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen meer parkeerdruk, geluidshinder en overlast. [appellant sub 3] stelt dat de door het plan mogelijk gemaakte horeca het rustieke en monumentale karakter van de kasteeltuin aantast. Hij stelt dat verruiming pas mogelijk is na vastlegging van afspraken met de stichting Oud Poelgeest in een schriftelijke overeenkomst.
[appellant sub 4] stelt daarnaast dat de wijziging tot waardevermindering van de omliggende registergoederen zal leiden.
2.13. De raad stelt zich op het standpunt dat het ontwerpplan ook al horeca in categorie 4 mogelijk maakte en dat als gevolg van de wijziging bij de vaststelling niet meer hinder door de ruimtelijke uitstraling zal optreden vergeleken met hetgeen waarin het ontwerpplan voorzag.
2.14. In het ontwerpplan waren ingevolge artikel 6.1 de voor "Horeca" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor een congreshotel behorend tot horeca categorie 4 ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van horeca - congreshotel.
Bij de vaststelling van het plan is artikel 6.1 van de planregels, voor zover van belang, gewijzigd, door te bepalen dat de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd zijn voor horeca behorend tot horeca categorie 2 of 4 ter plaatse van de aanduiding "horeca behorend tot categorie 2" of "horeca behorend tot categorie 4".
Categorie 2 wordt in artikel 1 van de planregels gedefinieerd als: Een bedrijf vallend onder de horecasector, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden t.b.v. gebruik ter plaatse zoals cafés, bars, bodega’s, restaurants, broodjeszaken, conditoreien, pannenkoekenrestaurants, lunchrooms, koffiecafes, ijssalons of een mengvorm daarvan. Cafetaria’s, snackbars, fritures, discotheken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven waarvan het gezamenlijke oppervlakte meer dan 10 m2 is, vallen hier buiten.
Categorie 4 wordt in artikel 1 van de planregels gedefinieerd als: Een bedrijf vallend onder de horecasector, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van logies, maaltijden voor gebruik ter plaatse en bijbehorende diensten zoals hotels, pensions en herbergen.
2.14.1. De wijziging bij de vaststelling betreft het toevoegen van horeca in categorie 2 voor hotel Oud Poelgeest en het schrappen van de beperking tot congreshotel voor horeca in de categorie 4. In het ontwerpplan was reeds een congreshotel behorende tot categorie 4 mogelijk. De raad heeft toegelicht dat met de gewijzigde regeling het reeds bestaande gebruik is vastgelegd.
2.14.2. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben niet toegelicht waarom volgens hen door de wijziging, die op zich niet leidt tot, bijvoorbeeld, gewijzigde openingstijden, meer parkeerdruk en (geluids)hinder zal ontstaan. De Afdeling ziet gelet daarop in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bestemming niet aldus mocht wijzigen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van registergoederen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad van de gemeente Oegstgeest bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
De betogen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] falen.
Clubhuis hockeyvereniging
2.15. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de wijziging van de bouw- en goothoogte van het clubhuis aan de Hofbrouckerlaan 51a. [appellant sub 3] stelt dat in verband met de horeca-activiteiten in het pand nader onderzoek nodig zou kunnen zijn. Voorts stelt [appellant sub 3] dat de maximale bouw- en goothoogte niet verenigbaar zijn met de groene inrichting voor sportterreinen die in de toelichting bij het plan staat vermeld.
2.16. De raad stelt zich op het standpunt dat gestreefd wordt naar een zo groen mogelijke inrichting maar dat er omstandigheden kunnen zijn die dit niet mogelijk maken. De raad stelt zich op het standpunt dat een dergelijke omstandigheid zich voordoet omdat de vergroting van het clubhuis noodzakelijk is in verband met het huidige aantal leden van de hockeyvereniging.
2.17. Het beroep richt zich tegen de wijzigingen ten aanzien van de bouw- en goothoogte bij de vaststelling van het bestemmingsplan. In het ontwerpplan was de bouwhoogte van het clubhuis 8 m en de goothoogte 5 m. Bij de vaststelling is de bouwhoogte gewijzigd naar 10 m en de goothoogte naar 6 m.
2.18. Hoewel aannemelijk is dat het effect van het clubhuis op de groene uitstraling van de sportterreinen door de vergroting zal toenemen, ziet de Afdeling daarin geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de vergroting niet mocht mogelijk maken. De raad kon in redelijkheid meer gewicht toekennen aan het belang dat gemoeid is met het vergroten van het clubhuis in verband met het toegenomen ledental dan aan het effect op de groene uitstraling van de sportterreinen.
Voor zover beoogd is de toelaatbaarheid van horeca binnen de bestemming "Sport" ter discussie te stellen, overweegt de Afdeling dat de aanvaardbaarheid en de omschrijving van de bestemming gezien hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen in deze procedure niet ter beoordeling staan.
Het betoog van [appellant sub 3] faalt.
Hofbrouckerpark en Hofwijk
2.19. SBDO stelt dat het plandeel dat ziet op de ontwikkelingslocatie Hofwijck gelegen aan de Piet Heinlaan en de Hazenboslaan in strijd is met de structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 (hierna: de structuurvisie) omdat volgens SBDO 69 appartementen in de vrije sector met 100 parkeerplaatsen mogelijk worden gemaakt. Dit zou in strijd zijn met het uitgangspunt in de structuurvisie dat inbreiding niet is toegestaan.
SBDO voert voorts aan dat de planologische invulling van de ontwikkelingslocatie Hofwijck in strijd is met de herstructureringsvoorwaarden uit de structuurvisie. Zij voert daartoe aan dat de mogelijk gemaakte bouw- en goothoogte niet gelijk is aan of lager is dan de bebouwing in de directe omgeving en dat de aantasting van de groenelementen niet bijdraagt aan de kwaliteitsverbetering van de omgeving.
SBDO voert ten aanzien van de stedenbouwkundige opzet aan dat de bouwvlakken het mogelijk maken dat de rooilijn aan de Hazenboslaan richting de weg zal verschuiven en een visueel aanzienlijk smallere straat zal ontstaan hetgeen volgens SBDO consequenties voor de bezonning zal hebben. Daarnaast stelt de door SBDO ingeschakelde stedenbouwkundige dat het plan het unieke karakter van het gebied en het groengebied aantast.
SBDO stelt voorts dat de ecologische waarde aangetast wordt, in het bijzonder door de aantasting van de verblijfplaats van de vleermuissoort Laatvlieger in de bestaande gebouwen en het dempen van de vijver voor het woon- en zorgcentrum Hofwijck. Deze vijver maakt volgens SBDO daarnaast onderdeel uit van het boezemwater van het Hoogheemraadschap.
SBDO stelt dat de financiële onderbouwing van het plan onvoldoende is gezien de financiële positie van de stichting die verantwoordelijk is voor de nieuwbouw.
2.20. Volgens de raad is de locatie geen inbreidingslocatie omdat reeds bebouwing aanwezig is. De raad stelt dat aan drie van de vier voorwaarden uit de structuurvisie wordt voldaan. De raad stelt dat om te kunnen voldoen aan levensloopbestendige voorzieningen die voldoen aan de eisen van deze tijd een grotere bouwhoogte dan volgens de tweede herstructureringsvoorwaarde wenselijk zou zijn, noodzakelijk is. De verhouding tussen bebouwd en onbebouwd oppervlak zal ongeveer gelijk blijven. Aan de overige voorwaarden wordt volgens de raad voldaan. Het karakter van de omgeving wordt intact gelaten doordat de bebouwing ongeveer op de plaats van de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd. De functie komt overeen met de huidige functie van Hofwijck en de combinatie met voorzieningen en de stedenbouwkundige inpassing met een groene uitstraling leidt tot een kwaliteitsverbetering voor de directe omgeving. Volgens de raad zijn geen grote gevolgen voor de bezonning te verwachten.
De raad stelt dat voor het verkrijgen van de voor de uitvoering van het plan benodigde ontheffing op grond van de Flora en faunawet vanwege de verblijfplaats van de Laatvlieger de benodigde compenserende maatregelen worden genomen.
Het verlies van boezemwater door demping van de vijver zal in overleg met het Hoogheemraadschap gecompenseerd worden, aldus de raad.
De raad stelt dat de financiële uitvoerbaarheid gedekt is door het sluiten van een exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemers en het heffen van leges.
2.21. De ontwikkelingslocatie Hofwijck is gelegen aan de Piet Heinlaan en de Hazenboslaan. De locatie Hofwijck wordt in de structuurvisie aangemerkt als herstructureringslocatie. Herstructureringslocaties worden in de structuurvisie gedefinieerd als: "Plaatsen waar zich bebouwing bevindt en waar mogelijk nieuwe bebouwing wordt ontwikkeld onder voorwaarden".
De voorwaarden die worden gehanteerd om op herstructureringslocaties te bouwen zijn:
- De bouw dient het karakter van de omgeving intact te laten;
- De hoogte van de herstructureringsbebouwing zowel als de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd oppervlak is in beginsel gelijk of lager dan de bebouwing in de directe omgeving;
- De functie van de voorgestelde herstructureringsbebouwing is passend bij de omgeving;
- De herstructureringsbebouwing levert een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering in de directe omgeving.
Inbreidingslocaties worden in de structuurvisie gedefinieerd als: "Plaatsen waar zich geen bebouwing bevindt en waar mogelijk plannen voor bebouwing worden ontwikkeld".
2.22. Ter zitting heeft SBDO aangevoerd dat het aantal parkeerplaatsen niet voldoet aan de CROW-normen. Dit is niet verwoord in het door SBDO ingediende beroepschrift.
Geen rechtsregel verbiedt dat na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De Afdeling is van oordeel dat het pas ter zitting naar voren brengen van voornoemde beroepsgrond van SBDO in strijd is met de goede procesorde. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad geen mogelijkheid heeft gehad hierop adequaat te reageren. Bovendien heeft SBDO geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het redelijkerwijs niet mogelijk was deze beroepsgrond eerder in beroep aan te voeren.
Deze beroepsgrond kan derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
2.22.1. Voor zover SBDO betoogd heeft dat door het plan inbreiding wordt mogelijk gemaakt overweegt de Afdeling dat zich op de locaties waar de bouwvlakken liggen reeds bebouwing bevindt, zodat van een inbreidingslocatie geen sprake is.
De Afdeling acht de hiervoor weergegeven motivering van de raad ten aanzien van het afwijken van de structuurvisie niet onredelijk. Gelet daarop mocht de raad zich op het standpunt stellen dat hij gemotiveerd kon afwijken van de herstructureringsvoorwaarde ten aanzien van de hoogte van de bebouwing en dat voldaan is aan de herstructureringsvoorwaarde dat een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteitsverbetering van de directe omgeving. De raad heeft in de toelichting van het plan een stedenbouwkundige onderbouwing opgenomen, waarin onder meer wordt ingegaan op de uitgangspunten voor de inpassing van het nieuwe woon- en zorgcomplex in de groene omgeving. Uit het commentaar van de door SBDO ingeschakelde stedenbouwkundige blijkt dat deze andere uitgangspunten voorstaat. De Afdeling ziet daarin echter geen aanleiding voor het oordeel dat de stedenbouwkundige onderbouwing, zoals deze aan het plan ten grondslag ligt, dusdanige gebreken vertoont dat de raad zich in redelijkheid niet op deze onderbouwing had mogen baseren.
Ten behoeve van het plan Hofwijck is het advies "Stedenbouwkundige onderbouwing Hofwijck, plan 2009" (INBO, 8 september 2009) uitgebracht. Gelet op de in dit advies opgenomen profielen van de huidige situatie en de situatie die in het plan is voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat het plan in algemene zin een aanzienlijke invloed op de bezonning in de Hazenboslaan zal hebben. SBDO heeft haar stelling dat de bezonning negatief zal worden beïnvloed niet gespecificeerd. Gelet op het voorgaande en nu enige schaduwwerking niet ongebruikelijk is in een bebouwd gebied heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een ernstige vermindering van licht.
2.22.2. De vraag of voor de uitvoering van een plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Volgens de "Quickscan natuurwaarden Zorgcentrum Hofwijck te Oegstgeest" van Nicolaï Bolt Ecologisch advies van 4 september 2009 zijn in de vijver geen ecologische waarden aangetroffen die aan de uitvoering van het plan in de weg staan. Ter zitting is door de raad aangegeven dat, in overleg met een deskundige, compenserende maatregelen zullen worden getroffen voor de kraamverblijfplaats van de Laatvlieger, hetzij door deze te verplaatsen, danwel door een vervangende kraamverblijfplaats te creëren. SBDO heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en Faunawet op voorhand niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.
Ingeval de aanwezige vijver bij de uitvoering van de bouwplannen wordt gedempt zal in overleg met het Hoogheemraadschap compensatie voor het verdwijnen van het boezemwater plaatsvinden. SBDO heeft niet aannemelijk gemaakt dat het dempen van de aanwezige vijver desondanks op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.22.3. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. Ten tijde van de vaststelling was een exploitatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemers van het plan. Het plan voorziet in de vraag naar zorgvoorzieningen in de gemeente Oegstgeest en betreft de herontwikkeling van een reeds bestaand woon- en zorgcentrum. Overigens is ter zitting toegelicht dat, na het wegvallen van woningcorporatie Ons Doel als partij bij de overeenkomst, afspraken zijn gemaakt met woningcorporatie Portaal en eigenaar WMV over het uitvoeren van de plannen. Dit betoog van SBDO faalt.
2.23. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Groen" voor zover gelegen binnen het rijksmonument binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.11.2 alsnog te onderzoeken of de cultuurhistorische waarden binnen voornoemd plandeel aanvullend beschermd dienen te worden en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek het besluit alsnog toereikend te motiveren, dan wel het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
2.24. Gelet op het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden binnen het plandeel met de bestemming "Groen" voor zover gelegen binnen het rijksmonument, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
2.25. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. draagt het de raad op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
met inachtneming van overweging 2.11.2 alsnog te onderzoeken of de cultuurhistorische waarden binnen de bestemming "Groen" voor zover gelegen binnen het plandeel met rijksmonument "Oud Poelgeest" aanvullend beschermd dienen te worden en zo nodig het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
de Afdeling de uitkomst mede te delen;
II. treft de voorlopige voorziening dat:
- de gronden met de bestemmingen "Groen", voor zover gelegen binnen het rijksmonument "Oud Poelgeest", in aanvulling op artikel 5.1 bestemd zijn voor beeldbepalend/monumentaal (openbaar) groen;
- het aanlegvergunningstelsel zoals vermeld in artikel 3.3 van de planregels van overeenkomstige toepassing is op deze gronden;
III. bepaalt dat de onder II getroffen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan waarin artikel 5.1 van het plan is herzien, danwel op het tijdstip van de einduitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012