201107965/1/A3.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 juni 2011 in zaak nr. 11/1477 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college bekend gemaakt op 25 september 2010 spoedeisende bestuursdwang te hebben toegepast in verband met de ruiming van een hennepkwekerij in een pand aan de [locatie] te Tilburg. Tevens is in dat besluit onder oplegging van een last onder bestuursdwang bepaald dat de restanten van de hennepkwekerij voor 12 november 2010 moeten zijn opgeruimd.
Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 15 juni 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 28 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben de Afdeling desgevraagd toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het besluit van 28 oktober 2010 is op 29 oktober 2010 aan [appellant] toegezonden. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 24 januari 2011 bezwaar gemaakt. Het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de termijn voor het indienen ervan is ontvangen en niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet binnen de termijn van zes weken een bezwaarschrift heeft ingediend. Hij voert hiertoe aan dat hij binnen de termijn van zes weken een handgeschreven brief heeft verzonden aan het college waarin hij heeft vermeld dat hij het niet eens is met het besluit van 28 oktober 2010. Deze brief had moeten worden aangemerkt als bezwaarschrift, aldus [appellant].
2.3.1. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank te kennen gegeven de handgeschreven brief van [appellant] niet te hebben ontvangen.
2.3.2. De enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd, in een geval waarin het bestuursorgaan het geschrift stelt niet te hebben ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. Het is in dat geval aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen de termijn voor het indienen hiervan, een bezwaarschrift heeft ingediend.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht. Hij voert hiertoe aan dat verschillende medewerkers van de gemeente hem hebben afgeraden om bezwaar te maken. Hij is zodoende op het verkeerde been gezet, aldus [appellant].
2.4.1. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift te kennen gegeven niet op de hoogte te zijn van de namen van de medewerkers van de gemeente met wie hij heeft gesproken. Het college stelt dat hem uit navraag is gebleken dat [appellant] alleen heeft gesproken met een medewerker van de afdeling juridische zaken. Tijdens dat contact is volgens die medewerker niet gesproken over het maken van bezwaar. Nu [appellant] zijn stellingen op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat door een van de medewerkers van de gemeente onjuiste voorlichting is gegeven. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het besluit van 28 oktober 2010 een juiste rechtsmiddelenclausule bevat.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012