ECLI:NL:RVS:2012:BV3208

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002606/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.C. Kranenburg
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kamphuizerpolder 2004 door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder 2004' door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college heeft op 5 januari 2010 opnieuw besloten over de goedkeuring van dit bestemmingsplan, dat op 7 september 2006 door de raad van de gemeente Katwijk was vastgesteld. Appellanten, waaronder een inwoner van Rijnsburg en een aantal bedrijven, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad van State heeft de zaak op 27 oktober 2011 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren geuit, onder andere over de schaduwberekeningen en de verkeerskundige effecten van het plan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in eerdere uitspraken al bezwaren geuit tegen het goedkeuringsbesluit van 15 mei 2007 en heeft het college opgedragen om zorgvuldiger te werk te gaan.

De Afdeling heeft overwogen dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de verkeerssituatie en dat de schaduwberekeningen niet op de juiste wijze zijn behandeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college niet heeft aangetoond dat de verkeerssituatie voldoende is onderzocht en dat de schaduwhinder voor de betrokken bedrijven niet adequaat is afgewogen. De uitspraak concludeert dat het bestreden besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland moet worden vernietigd wegens strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven omdat de lokale infrastructuur de toegenomen verkeersstromen kan verwerken. De proceskosten van de appellanten worden vergoed.

Uitspraak

201002606/1/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Rijnsburg, gemeente Katwijk,
2. [appellante sub 2] en anderen, gevestigd te Rijnsburg, gemeente Katwijk,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college opnieuw besloten omtrent goedkeuring van het door de raad van de gemeente Katwijk op 7 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Kamphuizerpolder 2004".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2010, en [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellante sub 2] en anderen en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1], [appellante sub 2] en anderen, de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellante sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. van der Gouw en mr. I.M. van der Heijden, advocaten te Den Haag, en ing. H.L. de Lange, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. van der Gouw en mr. I.M. van der Heijden, advocaten te Den Haag, en ing. J.H.M. Diepens, drs. N.G. Nijhof, ing. J. Krijeveld, ing. R.C. Vermeer, A. Mastenbroek en J.W. Spaargaren, allen werkzaam bij de gemeente, ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 25 juni 2008, zaaknummer <a target="_blank" href="http://rvs2012.internetcomposer.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=MP%2BUovTuIZQ%3D">200704394/1</a> (www.raadvanstate.nl), het eerdere goedkeuringsbesluit van het college van 15 mei 2007 vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plan en gedeeltelijk goedkeuring onthouden.
2.2. Het plan voorziet in een actuele en conserverende regeling voor de Kamphuizerpolder te Rijnsburg en in een juridisch-planologische regeling voor de uitbreiding van FloraHolland.
De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de A44 aan de oostzijde, de gemeentegrens van de gemeente Oegstgeest aan de zuidzijde, de Rijnsburgerweg/ Oegstgeesterweg aan de westzijde en de Oegstgeesterweg aan de noordzijde.
Het college heeft aan het plandeel met de bestemming "Kantoordoeleinden en Maatschappelijke doeleinden, school (K/Ms)" goedkeuring onthouden voor zover binnen 30 meter van het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen gelegen.
Toetsingskader
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Formele bezwaren
2.4. [appellante sub 2] en anderen betogen dat de schaduwberekeningen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit ten onrechte niet bekend zijn gemaakt aan [appellante sub 2] en anderen en zij hierdoor geen gelegenheid hebben gehad deze berekeningen na te gaan. Door [appellante sub 2] en anderen niet te horen dan wel te informeren over de berekeningen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2 van de Awb, het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van fair play en het verdedigingsbeginsel, aldus [appellante sub 2] en anderen.
2.4.1. Uit de WRO noch enige andere bepaling volgt dat het college gehouden is de indieners van bedenkingen, door toezending dan wel terinzagelegging, in kennis te stellen van stukken die met betrekking tot het plan nog worden toegezonden. Onder omstandigheden kan er echter uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding aanleiding bestaan de indieners van bedenkingen in kennis te stellen van dergelijke nadere stukken en hun de gelegenheid te bieden hierop te reageren.
De Afdeling ziet in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en overweegt dat, nu [appellante sub 2] en anderen na het nemen van het bestreden besluit alsnog in de gelegenheid zijn gesteld de desbetreffende schaduwberekeningen in te zien en zij deze berekeningen in beroep aan de orde hebben kunnen stellen, [appellante sub 2] en anderen op dit punt niet in hun belangen zijn geschaad.
Het betoog faalt.
Verkeer
2.5. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en anderen betogen dat de verkeerskundige effecten onvoldoende zijn onderzocht. [appellante sub 2] en anderen verwijzen in dit verband naar het door AGV Movares opgestelde rapport "Verkeerskundige beoordeling bestemmingsplan "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg" van 18 maart 2010 (hierna: het tegenrapport).
2.5.1. Het college stelt dat het tegenrapport feitelijke grondslag ontbeert dan wel zich slechts beperkt tot het ter discussie stellen van een aantal uitgangspunten en uitkomsten, zonder onderbouwing met eigen verkeers(model)onderzoek.
2.6. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 25 juni 2008 overwogen dat nu in de plantoelichting is vermeld dat belangrijke delen van de infrastructuur reeds overbelast zijn en de raad heeft gesteld dat de verkeersdruk hoog is, niet inzichtelijk is of onder deze omstandigheden de gekozen omgevingsfactor "doorstromend stadsverkeer" als voldoende representatief kan worden aangemerkt voor de te verwachten verkeerssituatie ter plaatse. De Afdeling heeft voorts overwogen dat voor zover de raad heeft gesteld dat in verband met de verkeersafwikkeling verkeersmaatregelen worden genomen, de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze maatregelen voldoende concreet zijn dan wel dat, indien maatregelen worden genomen, de verkeerssituatie in, met name 2010, zodanig is dat geen stagnatie meer optreedt.
2.7. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van heden, nr. <a target="_blank" href="http://rvs2012.internetcomposer.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=xepha2WiY80%3D">201008951/1/R4</a>, betreffende het bestemmingsplan "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg", heeft overwogen, heeft de raad alsnog onderzocht of de lokale infrastructuur het toegenomen verkeersaanbod kan verwerken, en geconstateerd dat dat mogelijk zou zijn na het treffen van een aantal maatregelen. De te treffen maatregelen worden mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg". De Afdeling heeft het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, omdat eerst na de vaststelling van dat bestemmingsplan inzichtelijk is gemaakt wat de gevolgen van de maatregelen in de lokale infrastructuur zijn voor de verkeerssituatie op de toestroomwegen zoals de N206, de N444 en de A44 (hierna: de toestroomwegen). De Afdeling heeft evenwel de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten omdat aannemelijk is gemaakt dat de lokale infrastructuur de toegenomen verkeersstromen op aanvaardbare wijze zal kunnen verwerken en de raad de alsnog inzichtelijk gemaakte gevolgen voor de verkeerssituatie op de toestroomwegen in redelijkheid aanvaardbaar kon achten.
2.7.1. Ten tijde van het bestreden goedkeuringsbesluit waren de gevolgen voor de toestroomwegen nog niet inzichtelijk. Het college heeft zich gelet daarop niet op het standpunt mogen stellen dat de gevolgen van het bestemmingsplan voor de verkeerssituatie voldoende waren onderzocht. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd geeft gelet daarop aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.7.2. In de omstandigheid dat de rechtsgevolgen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg" in stand zijn gelaten omdat alsnog aannemelijk is gemaakt dat de toegenomen verkeersstromen - onder meer als gevolg van de door het bestemmingsplan "Kamphuizerpolder 2004" voorziene ontwikkelingen - verwerkt zullen kunnen worden, ziet de Afdeling aanleiding te onderzoeken of ook de rechtsgevolgen van het thans bestreden goedkeuringsbesluit in stand kunnen blijven.
Luchtkwaliteit
2.8. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en anderen betogen dat de onbetrouwbare uitkomsten van het verkeersonderzoek niet als invoergegevens voor het luchtkwaliteitonderzoek kunnen dienen. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en anderen betwijfelen daarom de uitkomsten van het luchtkwaliteitonderzoek.
2.8.1. De raad heeft een onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van de uitvoering van het plan voor de luchtkwaliteit. Het onderzoek en de uitkomsten zijn beschreven in de door KuiperCompagnons opgestelde rapportage 'Luchtkwaliteitonderzoek kern Rijnsburg' d.d. 6 juli 2009 (hierna: het luchtkwaliteitonderzoek). Blijkens het luchtkwaliteitonderzoek wordt in geen van de onderzochte jaren (t/m 2020) de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof overschreden, aldus de raad.
2.8.2. In het deskundigenbericht wordt gesteld dat het niet aannemelijk is dat bij grotere verkeersintensiteiten of meer stagnatie de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit in Rijnsburg zullen worden overschreden. Daartoe stelt het deskundigenbericht dat uit de berekeningen kan worden afgeleid dat een cumulerend effect van een hogere verkeersintensiteit en een ander snelheidstype niet of slechts beperkt zal optreden. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college in verband met de luchtkwaliteit goedkeuring aan het plan had moeten onthouden.
Het betoog faalt.
Geluid
2.9. [appellante sub 2] en anderen betogen dat ten gevolge van de herinrichting van de hoofdverkeersstructuur de geluidbelasting op een aantal woningen langs de Rijnsburgerweg in aanzienlijke mate toeneemt en dit onvoldoende onderzocht is. Volgens [appellante sub 2] en anderen is het college uitgegaan van onjuiste geluidwaarden.
2.9.1. De desbetreffende herinrichting van de hoofdverkeersstructuur wordt mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg" en niet door het bestreden besluit en kan om die reden in deze beroepsprocedure niet aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
Schaduwwerking
2.10. [appellante sub 2] en anderen betogen dat het college opnieuw geen waarde heeft toegekend aan de bijzondere gevoeligheid van het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen voor schaduwwerking bij de afweging van de betrokken belangen. Volgens [appellante sub 2] en anderen stelt het college zich ten onrechte op het standpunt dat een verbetering optreedt ten opzichte van de oude planologische situatie en dat een afstand van 30 meter voldoende is om schaduwwerking te voorkomen.
2.10.1. Het college heeft goedkeuring onthouden aan het bouwvlak met de bestemming "Kantoordoeleinden en Maatschappelijke Doeleinden, school (K/Ms)", voor zover binnen dat bouwvak binnen een afstand van 30 meter van de kassen van [appellante sub 2] en anderen kantoorgebouwen konden worden opgericht. Uit het nieuwe onderzoek van de raad blijkt volgens het college dat het bestemmingsplan een verbetering inhoudt ten opzichte van de oude planologische situatie.
2.10.2. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 25 juni 2008 overwogen dat het standpunt van het college dat ten opzichte van het vorige bestemmingsplan een gunstigere situatie met betrekking tot de bezonning als gevolg van het plan zal ontstaan, niet geheel juist is. De Afdeling overwoog voorts dat het verder niet duidelijk is of het college bij de afweging van de betrokken belangen betekenis heeft toegekend aan de bijzondere gevoeligheid van het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen voor schaduwwerking en de omstandigheid dat in de massastudie wordt uitgegaan van bebouwing van twee bouwlagen in het oostelijke deel van het bouwvlak.
2.10.3. Het deskundigenbericht constateert dat in het nieuwe onderzoek gebruikelijke peildata en tijdstippen zijn gebruikt en de bevindingen in het rapport, mede gelet op de uitgangspunten, niet onaannemelijk voorkomen. Het deskundigenbericht onderschrijft dat ook na de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring, ter plaatse van de kassen van [appellante sub 2] en anderen schaduwhinder zal kunnen gaan optreden en dan met name in de herfst- en winterperiode. Evenwel kon volgens het deskundigenbericht op basis van de maximale invulling van het voorgaande bestemmingsplan eveneens bebouwing worden opgericht die voor schaduwhinder zou hebben gezorgd. In dat geval zou er zelfs sprake zijn van grotere schaduwhinder, aldus het deskundigenbericht. [appellante sub 2] en anderen hebben het deskundigenbericht op dit punt niet bestreden.
Nu aan de belangen van [appellante sub 2] en anderen is tegemoet gekomen door de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring en ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan enige verbetering voor [appellante sub 2] en anderen optreedt, ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college aan de belangen van [appellante sub 2] en anderen bij zo weinig mogelijk schaduwwerking een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de met de beoogde bestemming gemoeide belangen. Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat het college in verband met de schaduwhinder voor het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen goedkeuring had moeten onthouden aan het bouwvlak met de bestemming "Kantoordoeleinden en Maatschappelijke Doeleinden, school (K/Ms)", voor zover dit bouwvlak op een afstand van 30 meter of meer van het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen ligt.
Het betoog faalt.
Conclusie
2.11. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel, nu hetgeen overigens is aangevoerd niet slaagt, gelet op overweging 2.7.2, bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Proceskosten
2.12. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Het college dient ten aanzien van [appellante sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 5 januari 2010, kenmerk PZH-2009-146217367;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellante sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor [appellante sub 2] en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012
539-690.