ECLI:NL:RVS:2012:BV3205

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105679/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen gebruik openbare ruimte door gemeente Rozenburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 7 april 2011 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozenburg had vernietigd. Het college had op 30 september 2009 geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de openbare ruimte of het openbare groen voor de woning van [appellant] aan het [locatie] te Rozenburg. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had geweigerd om handhavend op te treden en vernietigde het besluit. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 8 februari 2012 werd behandeld.

De Raad van State overwoog dat de in geding zijnde stroken grond in het verlengde liggen van percelen die eigendom zijn van bewoners van het Noordererf. De rechtbank had vastgesteld dat de totale oppervlakte van de in bruikleen gegeven gronden ongeveer 37 m2 bedraagt. [appellant] betoogde dat de rechtbank van onjuiste feiten was uitgegaan, maar de Raad van State oordeelde dat dit een kennelijke verschrijving betrof en dat het betoog faalde.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte een oordeel had gegeven over een berging op perceel 7113, maar de Raad van State oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil was getreden. Ook het betoog dat de rechtbank niet had onderkend dat welstandseisen bijzondere verplichtingen met zich meebrachten voor het onderhoud van het groen, werd verworpen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201105679/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rozenburg, deelgemeente Rozenburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011 in zaak nr. 10/1259 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Rozenburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozenburg, rechtsvoorganger van het dagelijks bestuur, geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de openbare ruimte of het openbare groen voor de woning van [appellant] aan het [locatie] te Rozenburg.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft het college het bezwaar van [appellant], voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2011, verzonden op 8 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting van 20 december 2011 aan de orde gesteld. Partijen zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De in geding zijnde stroken grond zijn de gronden die in het verlengde liggen van de percelen, kadastraal bekend als gemeente Rozenburg, sectie B, nummer 7112, eigendom van de bewoners van het Noordererf 17, en nummer 7113, eigendom van de bewoners van het Noordererf 18. De bedoelde gronden zijn door de voormalige gemeente Rozenburg aan deze bewoners in bruikleen gegeven.
2.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank van onjuiste feiten en gegevens is uitgegaan door te overwegen dat de totale oppervlakte van de in bruikleen gegeven gronden ongeveer 37 m2 bedraagt, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu dit een kennelijke verschrijving betreft.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de berging op perceel 7113, nu zijn verzoek om handhaving niet tegen deze berging is gericht, zodat de rechtbank in zoverre buiten de omvang van het geschil is getreden.
2.3.1. Zowel in het aanvullend bezwaarschrift van 25 november 2009 als in het proces-verbaal van de rechtbankzitting staat, voor zover hier van belang, vermeld dat [appellant] zich verzet tegen de aanwezigheid van de bedoelde berging. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden als bedoeld in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het betoog faalt.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank, in navolging van het dagelijks bestuur, niet heeft onderkend dat welstandseisen bijzondere verplichtingen met zich brengen voor het onderhoud van het groen ter plaatse, treft evenmin doel, nu een welstandstoets als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang, slechts van toepassing is op bouwen als bedoeld in die wet, en de bedoelde begroeiing daar niet onder kan worden geschaard.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte in het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ten aanzien van het gebruik van de gronden in het verlengde van perceel nummer 7112 geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de gronden in overeenstemming is met de planvoorschriften. Volgens hem worden deze gronden, die van ondoordringbare doornstruiken zijn voorzien, niet voor het openbare nut gebruikt.
2.5.1. Ingevolge het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "West Blankenburg" rust op deze gronden de bestemming "Groenvoorziening". Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn deze gronden bestemd voor plantsoenen, bermbeplantingen en andere groenvoorzieningen. Niet valt in te zien waarom het ter plaatse aanwezige groen met deze bepaling in strijd zou zijn. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift aangegeven dat hij de gronden van beroep als herhaald en ingelast wenst te beschouwen. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank ingegaan op hetgeen in beroep door [appellant] is aangevoerd. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6.1. Bij schrijven van 5 december 2011 heeft [appellant] een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is aan te nemen dat [appellant] dit niet bij de rechtbank kon aanvoeren, kan dit reeds om die reden niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. P. van Dijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012
407-619.