ECLI:NL:RVS:2012:BV3204

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103653/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor berging in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van wijlen [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Graft-De Rijp om vrijstelling en een lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een berging op een perceel te Oost-Graftdijk. Het college had op 26 februari 2008 besloten om de vergunning te weigeren, waarna het bezwaar van wijlen [appellant] op 24 februari 2010 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Alkmaar bevestigde op 10 februari 2011 deze beslissing, waarop de erven hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 januari 2012, waarbij de erven werden vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H. Elmas. De Raad overwoog dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Oost-Graftdijk", dat op het perceel de bestemming "Tuin" rust. De relevante artikelen van het bestemmingsplan stelden grenzen aan de bouwmogelijkheden, en het college had voldoende gemotiveerd waarom het bouwplan niet aanvaardbaar was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstelling had kunnen weigeren, en dat er geen sprake was van gelijke gevallen met andere bouwplannen.

De Raad van State concludeerde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201103653/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
wijlen [appellant], voorheen wonend te Oost-Graftdijk, gemeente Graft-De Rijp, thans zijn rechtsopvolgers de erven van wijlen [appellant] (hierna: de erven)
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 10 februari 2011 in zaak nr. 10/1007 in het geding tussen:
wijlen [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Graft-De Rijp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft het college geweigerd aan wijlen [appellant] vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een berging op het perceel ten noorden van [locatie] te Oost-Graftdijk.
Bij besluit van 24 februari 2010 heeft het college het door wijlen [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door wijlen [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft wijlen [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Wijlen [appellant] en de erven hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2012, waar de erven, vertegenwoordigd door mr. H. Elmas, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door drs. E.D.A. Klaassen, werkzaam bij de college, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het vervangen van de huidige berging voor een groter formaat op een andere locatie op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oost-Graftdijk" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Tuin".
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op en boven gronden met de bestemming "Tuin" uitsluitend erfafscheidingen van ten hoogste 0,75 m worden gebouwd.
Ingevolge artikel 19 mogen gronden en gebouwen die bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de bestemming ingevolge het plan mogen worden gebruikt, voor die doeleinden in gebruik blijven.
Ingevolge artikel 20, voor zover hier van belang, is vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en andere bouwwerken die door hun bestaan als zodanig afwijken van het plan slechts toegestaan indien horizontale of verticale afmetingen niet worden vergroot.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd hiervan met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen.
2.4. De beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van in dit geval het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om al dan niet vrijstelling te verlenen, heeft kunnen komen.
De rechtbank heeft overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het inpassing van het bouwplan in de omgeving niet aanvaardbaar acht. Mede gelet op het door het college consequent gevoerde beleid om, behoudens voor zover dit onder het overgangsrecht valt, geen bebouwing op de strook aan de noordzijde van de Oostgraftdijk - door het college nader aangeduid als "overtuin" - toe te staan, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het plan "Stoop" en het bouwplan van wijlen [appellant] niet als gelijke gevallen zijn te beschouwen, nu voldoende aannemelijk is geworden dat het plan "Stoop" is voorzien op een perceel dat geen onderdeel uitmaakt van de lange strook "overtuin" waarop voormeld beleid van toepassing is. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het college in vergelijkbare situaties bebouwing op de strook "overtuin" heeft toegestaan, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel dan wel het verbod van willekeur heeft gehandeld.
Wijlen [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift geen redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Hetgeen de erven ter zitting in dit verband hebben aangevoerd, geeft evenmin aanleiding voor een dergelijk oordeel. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012
531-713.