201109130/1/R2 en 201109130/2/R2.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
appellanten (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Gendt, Olyhorststraat 37" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2011, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 december 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Smit, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.M.C. van Vliet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.C. Mulder, advocaat te Nijmegen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in de mogelijkheid om op het perceel Olyhorststraat 37 twee woonzorggebouwen te bouwen.
2.3. [appellant] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk". Hij voert aan dat het plan in strijd is met het provinciale beleid ten aanzien van functieverandering in het buitengebied zoals opgenomen in het Streekplan Gelderland 2005.
Voorts betoogt [appellant] dat het plan eveneens is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid ten aanzien van functieverandering in het buitengebied. Hij voert aan dat in strijd met dit beleid de bouw van twee woongebouwen is toegestaan, terwijl bij de sloop van 1225 m2 bebouwing slechts de bouw van één woongebouw en één vrijstaande woning mogelijk is. Verder stelt [appellant] dat het plan ten onrechte de mogelijkheid biedt om meer dan 50% van het oppervlak dat gesloopt zal worden, terug te bouwen. Bovendien vindt in strijd met het beleid de nieuwbouw niet plaats op dezelfde locatie als waar de te slopen stallen staan, aldus [appellant]. Daarnaast voert hij aan dat het plan in strijd is met het in het gemeentelijke beleid opgenomen uitgangspunt dat de bouw van een woongebouw met meer wooneenheden in het buitengebied uit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk is.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het geldende provinciale, regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van functieverandering in het buitengebied. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat een functie waarbij jongeren met een handicap binnen een gezin worden opgevangen en worden gehuisvest in een woonzorgboerderij, passend is in het buitengebied. Het plan leidt volgens de raad tot een kwaliteitsverbetering ter plaatse, omdat bestaande varkensstallen op het perceel worden gesloopt en een intensieve veehouderij planologisch niet langer op het perceel is toegestaan.
2.3.2. Ten aanzien van de gestelde strijd met het Streekplan Gelderland 2005 overweegt de voorzitter dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het desbetreffende beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht aan voornoemd beleid van de provincie besteed en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. Gelet hierop is aannemelijk dat de raad dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken.
2.3.3. In de op 18 oktober 2007 vastgestelde beleidsnotitie "Notitie functieverandering buitengebied" van de stadsregio Arnhem Nijmegen, waarvan de gemeente Lingewaard deel uitmaakt, is het zogenoemde functieveranderingsbeleid verwoord. Het gemeentebestuur heeft in de notitie "Toepassing regionaal beleid voor functieverandering in het buitengebied" van 24 maart 2009 een nadere invulling van dit regionale beleid verwoord. In deze beleidsnotities is aangegeven wanneer medewerking kan worden verleend aan een wijziging van de bestemming van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied.
Uitgangspunt van het beleid is dat het bebouwde oppervlak met ten minste 50% moet worden gereduceerd dan wel verevening plaats moet vinden. Verevening is onder meer mogelijk door landschappelijke inpassing of door het geven van een financiële bijdrage ten behoeve van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving. Voorts volgt uit het gemeentelijk beleid dat bij de sloop van minimaal 1500 m2 bebouwing twee woongebouwen terug mogen worden gebouwd en dat bij de sloop van minimaal 750 m2 bebouwing de bouw van één woongebouw mogelijk is. Het regionale beleid stelt geen voorwaarden aan het aantal wooneenheden dat per woongebouw kan worden gerealiseerd, dit mogen de gemeenten zelf bepalen. Daarnaast wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de bouw van de nieuwe gebouwen dient plaats te vinden op dezelfde locatie als waar de gesloopte bebouwing zich bevond.
2.3.4. Het plan maakt op de gronden betreffende het perceel Olyhorststraat 37 de bouw van twee woonzorggebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 850 m2 mogelijk. Op hetzelfde perceel zal blijkens de plantoelichting 1225 m2 aan bestaande agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. De woonzorggebouwen zijn voorzien op een ander deel van het perceel dan waar de te slopen stallen staan.
Uit het voorgaande volgt dat met het plan een reductie van minder dan 50% van de bebouwing wordt toegestaan. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval de bouw van meer dan 50% van het oppervlak van de gesloopte bebouwing mogelijk is aangezien verevening plaatsvindt. Verevening vindt plaats door middel van landschappelijke inpassing van de bebouwing. Hiervoor is in overleg met de ervendeskundige van het Gelders Genootschap een erfinrichtingsplan opgesteld. Tevens is met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat verevening dient plaats te vinden door middel van het storten van een financiële bijdrage ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving. [appellant] heeft dit niet bestreden. Nu uit het beleid volgt dat in plaats van een reductie van 50% van de bebouwing eveneens verevening mogelijk is, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet in overeenstemming met het beleid is vastgesteld.
Voorts is de voorzitter van oordeel dat de raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het in dit geval gerechtvaardigd was om in plaats van de oprichting van één woonzorggebouw de realisering van twee naar omvang en schaal kleinere hoofdgebouwen met een boerderijuitstraling mogelijk te maken, waarmee een betere landschappelijke inpassing kan worden bereikt dan met één gebouw.
Ten aanzien van de locatie waarop de woonzorggebouwen zijn voorzien heeft de raad toegelicht dat nieuwbouw ter plaatse van de te slopen varkensstallen niet mogelijk was in verband met de voortzetting van het fruitteeltbedrijf van de initiatiefnemer en omdat de woonzorggebouwen dan te dicht op de kruising Olyhorststraat/Molenstraat zouden worden gebouwd. Daarom is voor een alternatieve locatie binnen het perceel gekozen. [appellant] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat afwijking van het beleidsuitgangspunt op dit punt gerechtvaardigd is. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de bebouwing op de voorziene locatie wordt ingepast in de al aanwezige lintbebouwing.
Voorts volgt uit de plantoelichting dat de in de woonzorggebouwen voorziene woonzorgunits, anders dan [appellant] betoogt, niet kunnen worden aangemerkt als zelfstandige wooneenheden als bedoeld in het gemeentelijke beleid en evenmin daarmee op één lijn zijn te stellen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet in overeenstemming met het gemeentelijke beleid is vastgesteld.
2.4. [appellant] betoogt dat onvoldoende vaststaat dat behoefte bestaat aan de in het plan opgenomen zorgunits.
2.4.1. De raad stelt dat de initiatiefnemer een huurovereenkomst voor een periode van tien jaar heeft overgelegd waarin de Karmelgroep zich heeft verbonden om in die periode zorg te dragen voor de exploitatie van de woonzorgboerderij. [appellant] heeft dit niet bestreden. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woonzorggebouwen.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar minder bezwarende alternatieven. Hierbij merkt hij op dat aan de Molenstraat sprake is van een gelijkwaardig alternatief maar met minder bezwaren aangezien daar geen direct omwonenden aanwezig zijn.
2.5.1. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Uit de plantoelichting volgt dat de raad de locatie aan de Molenstraat heeft onderzocht, maar dat hij deze locatie uit landschappelijk oogpunt een minder goed alternatief acht omdat deze in het open landschap ligt, terwijl op de gekozen locatie de gebouwen gelet op de omvang en schaal van het erf aansluiten op de erven met een meer agrarisch karakter ten oosten van het plangebied. Uit het voorgaande volgt dat de raad bij zijn afweging de locatie aan de Molenstraat als alternatief heeft betrokken.
2.6. [appellant] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij vreest dat zijn woongenot zal worden aangetast door overlast, aantasting van zijn privacy en een vermindering van zijn uitzicht. Hij betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de richtafstanden voor verpleeghuizen als opgenomen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 2009 (hierna: de VNG-brochure), nu de in plan voorziene functie een gelijkwaardige ruimtelijke uitstraling als een verpleeghuis heeft.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de afstand tussen de woning van [appellant] en de voorziene woonzorggebouwen voldoende is om in zijn woning een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Hierbij merkt de raad op dat in het plan geen functies worden toegestaan die hinder kunnen veroorzaken. Voorts merkt de raad op dat de situering van de gebouwen en de inrichting van het terrein in overleg met [appellant] tot stand is gekomen.
2.6.2. Blijkens de plantoelichting is beoogd om in elk woonzorggebouw één bedrijfswoning en acht woonzorgunits te voorzien. In het vorige bestemmingplan was aan de gronden de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend waardoor de bouw van twee woonzorggebouwen niet was toegestaan.
De voorzitter is van oordeel dat weliswaar sprake is van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant], maar dat niet aannemelijk is geworden dat deze aantasting zodanig ernstig is dat de raad die niet ondergeschikt heeft kunnen achten aan de met het plan gediende belangen. De raad heeft geen aanleiding hoeven zien om bij de vaststelling van het plan aansluiting te zoeken bij richtafstanden als opgenomen in de VNG-brochure. Hierbij is in aanmerking genomen dat de afstand tussen de voorziene woonzorggebouwen en de perceelgrens van [appellant] ongeveer 19 meter bedraagt. Bovendien is in het erfinrichtingsplan voorzien in groen tussen de woning van [appellant] en de woonzorggebouwen. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat, zoals uit de plantoelichting ten aanzien van de toename van het verkeer volgt, het extra verkeer dat als gevolg van de nieuwe woonfunctie zal ontstaan naar verwachting op zal gaan in het heersende verkeersbeeld van de Olyhorststraat. [appellant] heeft dit niet bestreden. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat door de bouw van de woonzorggebouwen zijn vrije uitzicht zal verdwijnen, overweegt de voorzitter dat geen recht op een vrij uitzicht bestaat. Bovendien zullen de woonzorggebouwen landschappelijk worden ingepast. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de verandering van het uitzicht zodanig ernstig is dat de raad hieraan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012