201112201/2/R3.
Datum uitspraak: 30 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
de raad van de gemeente Reusel-de Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 20 september 2011, kenmerk 2011-062, heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding sportpark Lage Mierde" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2011, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, werkzaam bij milieu-adviesbureau Het Groene Schild, en de raad, vertegenwoordigd door M.P.C. Verkooijen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.C. Sinke, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" in de bestemming "Sport" met een bouwvlak van ongeveer 433 m2 ten behoeve van het realiseren van een schietbaan met berging en een clubgebouw.
2.3. Ter zitting heeft de raad gesteld dat [verzoeker] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het plan, gelet op de afstand tussen zijn percelen en het plangebied. Mede gelet op de ter zitting overgelegde foto's en de openheid van het tussen de woning van [verzoeker] en het plangebied gelegen terrein in aanmerking genomen, gaat de voorzitter er voorshands vanuit dat [verzoeker] wel als zodanig kan worden aangemerkt.
2.4. [verzoeker] voert aan dat het plan onder meer in strijd is met artikel 11.11 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 omdat het plangebied niet is gelegen in een kernrandzone. Hij vreest voor onomkeerbare gevolgen indien het plan niet wordt geschorst omdat reeds een omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd en ook is begonnen met - inmiddels stilgelegde - bouwwerkzaamheden.
2.5. Blijkens de toelichting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de regels van de verordening omdat is voldaan aan het bepaalde in artikel 11.11. Ter zitting heeft de raad ter toelichting van dit standpunt aangevoerd dat [verzoeker] een te restrictieve uitleg geeft aan het begrip "kernrandzone" uit de verordening.
2.6. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 45, van de verordening wordt onder kernrandzone in de verordening verstaan: overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.
Hoofdstuk 11 van de verordening heeft betrekking op niet-agrarische ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied.
Ingevolge artikel 11.11, voor zover hier van belang, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de kernrandzone voorzien in de vestiging of uitbreiding van voorzieningen en veldsporten, volkstuinen en andere kleinschalige vrije-tijdsvoorzieningen.
2.7. Niet in geschil is dat het plangebied gedeeltelijk grenst aan vrijwel onbebouwde sportvelden die, evenals de aan de sportvelden grenzende kern van Lage Mierde, moeten worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied en dat het plangebied zelf buiten bestaand stedelijk gebied is gelegen. Voorts heeft [verzoeker] ter zitting onweersproken gesteld dat het plangebied voor het overige grenst aan gronden met een agrarische functie zonder bebouwing, waar geen sprake is van afname van de agrarische functie.
Gelet hierop heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met de verordening omdat is voldaan aan het bepaalde in artikel 11.11.
2.8. Reeds hierom ziet de voorzitter aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzitter ziet daarin aanleiding om het verzoek van [verzoeker], gelet op de betrokken belangen, in te willigen. Hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft thans geen bespreking.
2.9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Reusel-de Mierden van 20 september 2011, kenmerk 2011-062;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-de Mierden tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-de Mierden aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2012