ECLI:NL:RVS:2012:BV2895

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107536/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de controle op illegaal verblijf nabij de Duits-Nederlandse grens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die op 4 juli 2011 de vreemdeling in vreemdelingenbewaring had gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen, alsook schadevergoeding toegekend. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak heeft beoordeeld.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de controle op de A67 te Venlo, uitgevoerd op 19 juni 2011, in overeenstemming was met artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000. De vreemdeling betoogde dat de controle niet rechtmatig was, omdat deze zou zijn uitgevoerd op meer dan twintig kilometer van de grens. De Afdeling oordeelde echter dat de controle plaatsvond op de uitrijstrook Venlo, net achter de Duits-Nederlandse grensovergang, en dat de afstand tot de grens niet overschreden werd. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de controle niet aan de wettelijke eisen voldeed.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. De Afdeling wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling de beslissing ondertekenden. De zaak benadrukt de strikte naleving van de regels omtrent vreemdelingenbewaring en de controle op illegaal verblijf, vooral in de context van grenscontroles.

Uitspraak

201107536/1/V4.
Datum uitspraak: 31 januari 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 4 juli 2011 in zaak nr. 11/20360 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 juli 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit (hierna: het Vb 2000) wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, op wegen en vaarwegen uitgeoefend in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
Ingevolge het vijfde lid wordt het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
2.2. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (uitspraak van 20 oktober 2011 in zaak nr. 201108181/1/V4, www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen 2.2. tot en met 2.3.5. van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit worden getoetst in het licht van de daartegen door de vreemdeling in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. De vreemdeling heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 19 juni 2011 onvoldoende inzichtelijk maakt of aan de voorwaarden van artikel 4.17a van het Vb 2000 is voldaan. Daartoe betoogt de vreemdeling dat hij is staande gehouden in de gemeente Deurne, een plaats, gelegen op een afstand van meer dan twintig kilometer van de Duits-Nederlandse grensovergang. Daarnaast blijkt niet of er door een andere brigade op hetzelfde traject is gecontroleerd. Ook de nagezonden stukken van 24 juni 2011 maken niet inzichtelijk of aan de voorwaarden van artikel 4.17a van het Vb 2000 is voldaan.
2.4.1. In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 19 juni 2011 is het volgende gerelateerd: "Op 19-06-2011, te Deurne, om 04:20 uur, waren wij op de openbare auto-/autosnel-/weg: de uitrijstrook Venlo, deel uitmakende van de noordelijke rijbaan van de openbare autosnelweg A67, net achter de Duits-Nederlandse grensovergang, in de gemeente: Deurne. Op bovengenoemd(e) weg worden regelmatig controles uitgevoerd omdat uit ervaring is gebleken dat er met bussen van de firma 'Eurolines' illegale immigratie plaatsvindt. De controle werd uitgevoerd conform artikel 4.17a Vreemdelingenbesluit, waarmee tevens is gewaarborgd dat deze controle niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. Op 19-06-2011, te 04:35 uur, hebben wij een controle gehouden waarbij op basis van informatie en ervaringsgegevens gecontroleerd werd. Tijdens deze controle hebben wij een persoon als passagier van een voertuig voorzien van het kenteken: [...] uit het land: Bondsrepubliek Duitsland, staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie." Blijkens nader ingezonden informatie van de minister van 24 juni 2011 is op 19 juni 2011 op de A67 door de Brigade Brabant-Noord/Limburg-Noord van de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) in totaal 2 uur en 12 minuten gecontroleerd. Over de hele maand juni 2011 is op het traject in totaal 40 uur en 36 minuten gecontroleerd in het kader van artikel 4.17a van het Vb 2000.
De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat bij de controle de in artikel 4.17a van het Vb 2000 gestelde grenzen, waaronder het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder c, niet zijn nageleefd. Dat in het proces-verbaal melding is gemaakt van de gemeente Deurne kan niet leiden tot het oordeel dat de MTV-controle is uitgevoerd op een afstand van meer dan twintig kilometer vanaf de Duitse grens. Hierbij is in aanmerking genomen dat in het proces-verbaal mede is verklaard dat verbalisanten zich op de uitrijstrook Venlo bevonden, deel uitmakende van de noordelijke rijbaan van de A67, net achter de Duits-Nederlandse grensovergang, hetgeen aansluit bij de gegevens in het locatie-overzicht MTV juni 2011 van de KMar, waarin melding wordt gemaakt van een controle, uitgevoerd op 19 juni 2011 tussen 4:20 en 4:35 uur op de A67 te Venlo.
2.5. Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000, dat hij zich van een of meerdere aliassen bedient of heeft bediend, dat hij geen vaste woon-/verblijfplaats heeft en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Dat de minister deze omstandigheden niet aan de bewaring ten grondslag heeft mogen leggen, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt.
2.6. Het beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 4 juli 2011 in zaak nr. 11/20360;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2012
393.
Verzonden: 31 januari 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser