ECLI:NL:RVS:2012:BV2893
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- A.B.M. Hent
- R.C.S. Bakker
- Rechtspraak.nl
Toepassing van toezicht op vreemdelingen in het kader van grenscontroles en bewaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die op 6 juli 2011 de opheffing van de maatregel van vreemdelingenbewaring had bevolen. De vreemdeling was op 20 juni 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld, en de rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak heeft beoordeeld.
De Afdeling heeft vastgesteld dat de controle die heeft geleid tot de staandehouding van de vreemdeling, overeenkomstig artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000, is uitgevoerd binnen de toegestane afstand van twintig kilometer van de grens met Duitsland. De vreemdeling betoogde dat het locatieoverzicht onvolledig was, maar de Afdeling oordeelde dat dit niet het geval was. De relevante controles waren uitgevoerd binnen het controletraject en eventuele andere controles op de A67 waren niet van belang voor deze zaak.
De Afdeling heeft ook de beroepsgronden van de vreemdeling beoordeeld, waaronder de vraag of de minister de omstandigheden rondom de bewaring correct had beoordeeld. De vreemdeling had geen identiteitsbewijs en geen vaste woon- en verblijfplaats, wat de minister voldoende grond gaf om aan te nemen dat er gevaar voor onttrekking aan de uitzetting bestond. De Afdeling oordeelde dat de minister zich op dit standpunt mocht baseren en dat de bewaring aan de nationale wetgeving moest worden getoetst.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.