ECLI:NL:RVS:2012:BV2464

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108205/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden inzake bouwvergunning en vrijstelling voor bedrijfsloods in Súdwest Fryslân

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had op 16 juni 2011 geoordeeld dat het college ten onrechte een bouwvergunning en vrijstelling had verleend voor het oprichten van een bedrijfsloods op een perceel in Hemelen. De rechtbank oordeelde dat het college de verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten niet aan het besluit van 12 februari 2010 ten grondslag had mogen leggen, omdat deze onvoldoende gemotiveerd was. Het college had eerder, op 20 mei 2003, vrijstelling en bouwvergunning verleend, maar de rechtbank oordeelde dat de procedure die gevolgd had moeten worden, niet in overeenstemming was met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking was getreden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 januari 2012 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de in de WRO vervatte procedure gevolgd diende te worden en dat de vereisten voor de vrijstelling van toepassing zijn. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108205/1/A1.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2011 in zaak nr. 10/591 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Hemelum, gemeente Súdwest Fryslân,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft de rechtsvoorganger van het college, het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd, aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsloods op het perceel [locatie] te Hemelen, gemeente Súdwest Fryslân (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 februari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd, opnieuw op de door [wederpartij] gemaakte bezwaren beslissend, dat bezwaar ongegrond verklaard en de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 16 juni 2011, verzonden op 17 juni 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 februari 2010 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op de door [wederpartij] gemaakte bezwaren beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door B.C. Star, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. E. Wiarda, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken.
Ingevolge artikel 9.1.10, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Invoeringswet Wro) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wro blijft de Woningwet zoals die gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet waarvan de aanvraag is ingekomen voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde thans van belang en voor zover thans van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan zijn vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 19a, achtste lid, voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de gemeenteraad verklaren dat een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
Ingevolge het tweede lid wordt bij een voorbereidingsbesluit bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke dag het in werking treedt.
Ingevolge het vierde lid vervalt een voorbereidingsbesluit indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.
2.2. De aanvraag om verlening van bouwvergunning voor het bouwplan, dat ziet op het oprichten van een bedrijfsloods, is bij het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd op 16 april 2002 ingekomen.
Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Nijefurd" (hierna: het bestemmingsplan), dat aan het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en geomorfologische waarden" toekent.
Om voor de uitvoering van het bouwplan niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college daarvan vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.3. Bij besluit van 11 februari 2003 heeft de raad der gemeente Nijefurd de bevoegdheid om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen aan het college gedelegeerd.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de raad der gemeente Nijefurd ten aanzien van het gebied waarin het perceel is gelegen, een voorbereidingsbesluit genomen, dat op 10 april 2009 in werking is getreden.
Bij besluit van 30 juni 2009 hebben gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (hierna: gedeputeerde staten) een verklaring van geen bezwaar verleend.
2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de verklaring van geen bezwaar niet aan het besluit van 12 februari 2010 ten grondslag heeft mogen leggen, nu gedeputeerde staten daarin onvoldoende draagkrachtig hebben gemotiveerd waarom van het streekplan Fryslân (hierna: het streekplan) wordt afgeweken.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat op
1 juli 2008 de Wro in werking is getreden, in welke wet de positie van het streekplan ingrijpend is gewijzigd ten opzichte van de WRO. Onder deze omstandigheden was ten tijde van het besluit van 12 februari 2010 geen ruimte voor een inhoudelijke beoordeling van het bouwplan aan het streekplan door de provincie, aldus het college.
2.5.1. Dit betoog faalt. Nu de aanvraag om verlening om van bouwvergunning en derhalve, gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde thans van belang, het verzoek om verlening van vrijstelling, dateert van voor 1 juli 2008, blijft het recht zoals dat gold voor deze datum van toepassing ten aanzien van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat ten aanzien van het verzoek om verlening van vrijstelling de in de WRO vervatte procedure diende te worden gevolgd en dat de in artikel 19, eerste lid, van de WRO vervatte vereisten op het verzoek van toepassing zijn zodat ten behoeve van het bouwplan een verklaring van geen bezwaar is vereist. Gelet op artikel 19a, achtste lid, van de WRO, dienen gedeputeerde staten bij de afgifte van een verklaring van geen bezwaar te bezien of het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, derhalve ook of het bouwplan in strijd is met provinciale beleidsuitgangspunten. Ten tijde van het besluit van 12 februari 2010 was het provinciale beleid neergelegd in het streekplan.
2.6. Subsidiair betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college ten onrechte van de verklaring van geen bezwaar gebruik heeft gemaakt, nu de afwijking van het streekplan daarin onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Volgens het college mochten gedeputeerde staten in dit geval, gelet op de continuïteit, afwijken van het streekplan, nu eerder, op 4 maart 2003, voor het bouwplan een verklaring van geen bezwaar is verleend.
2.6.1. Tussen partijen is niet in geschil en ook de Afdeling stelt vast dat het bouwplan in strijd is met richtinggevende uitspraken in het streekplan.
Volgens het streekplan wordt aan richtinggevende uitspraken grote betekenis toegekend bij het planologisch toezicht door de provincie en kunnen gedeputeerde staten volgens een bepaalde procedure hiervan gemotiveerd afwijken.
2.6.2. In de verklaring van geen bezwaar hebben gedeputeerde staten zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het streekplan. Gedeputeerde staten hebben evenwel aanleiding gezien om in dit geval van het streekplan af te wijken, omdat de loods inmiddels vijf jaar aanwezig is en bij de realisatie voldoende rekening is gehouden met de landschappelijke inpassing, zo is in de verklaring van geen bezwaar vermeld.
2.6.3. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat gedeputeerde staten onvoldoende draagkrachtig hebben gemotiveerd waarom in dit geval van richtinggevende uitspraken uit het streekplan wordt afgeweken, zodat het college ten onrechte van de verklaring van geen bezwaar gebruik heeft gemaakt.
Dat gedeputeerde staten eerder ten behoeve van het bouwplan eveneens een verklaring van geen bezwaar hebben verleend, geeft, anders dan het college betoogt, geen grond voor een ander oordeel. Ten tijde van de afgifte van die verklaring gold een ander streekplan dan het ten tijde van het besluit van 12 februari 2010 geldende streekplan. Bovendien heeft de rechtbank in haar uitspraak van 19 mei 2004 geoordeeld dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de eerder verleende verklaring van geen bezwaar, nu deze onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd is.
Het betoog faalt.
2.7. Voor zover het college voorts verwijst naar de op 15 juni 2011 door provinciale staten van Fryslân vastgestelde Verordening Romte, waarin, naar gesteld, een afwijkingsmogelijkheid voor het bouwplan is vervat, is dat, reeds gelet op de aard van de door de Afdeling te verrichten toetsing uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het besluit van 12 februari 2010, evenzeer tevergeefs.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012
476.